Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:541, AWB - 20 _ 7497

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:541, AWB - 20 _ 7497

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
4 februari 2022
Datum publicatie
4 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:541
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7497

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/7497 en 20/7580

uitspraak van 4 februari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

-

De uitspraak van de inspecteur van 18 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ( [aanslagnummer 1] , BRE 20/7497);

-

De uitspraak van de inspecteur van 26 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2018 opgelegde aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.058, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 70 ( [aanslagnummer 2] , BRE 20/7580).

Zitting

Het onderzoek ter zitting is ingevolge artikel 8:57, eerste lid, van de Awb achterwege gebleven.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft op 19 april 2018 aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.526 wat als volgt is opgebouwd:

Inkomsten uit vroegere arbeid

€ 48.688

Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning

€ 11.525(-/-)

Uitgaven voor specifieke zorgkosten

€ 3.003

Drempel

€ 1.109 (-/-)

Aftrek voor gedane giften

€ 743

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 34.526

2.2.

De definitieve aanslag IB/PVV is met dagtekening 24 december 2019 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 37.068 wat als volgt is opgebouwd:

Inkomsten uit vroegere arbeid

€ 48.688

Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning

€ 11.468(-/-)

Uitgaven voor specifieke zorgkosten

€ 1.261

Drempel

€ 1.109 (-/-)

Aftrek voor gedane giften

€ 0

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 37.068

2.3.

Belanghebbende heeft tegen de aan hem opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 18 juni 2020 is de inspecteur gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning verlaagd tot € 35.909 wat als volgt is opgebouwd:

Inkomsten uit vroegere arbeid

€ 48.688

Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning

€ 11.468(-/-)

Uitgaven voor specifieke zorgkosten:

€ 1.664

Drempel

€ 1.098

Aftrek voor gedane giften

€ 745

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 35.909

2.4.

Belanghebbende heeft op 26 april 2019 aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.375 wat als volgt is opgebouwd:

Inkomsten uit vroegere arbeid

€ 47.085

Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning

€ 9.987(-/-)

Uitgaven voor specifieke zorgkosten:

€ 2.956

Drempel

€ 1.074(-/-)

Aftrek voor gedane giften

€ 841

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 34.375

2.5.

De definitieve aanslag IB/PVV is met dagtekening 30 januari 2020 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 37.058 wat als volgt is opgebouwd:

Inkomsten uit vroegere arbeid

€ 47.085

Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning

€ 9.930(-/-)

Uitgaven voor specifieke zorgkosten

€ 1.171

Drempel

€ 1.074(-/-)

Aftrek voor gedane giften

€ 0

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 37.058

2.6.

Belanghebbende heeft tegen de aan hem opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 26 juni 2020 is de inspecteur gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning verlaagd tot € 35.840 wat als volgt is opgebouwd:

Inkomsten uit vroegere arbeid

€ 47.085

Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning

€ 9.930 (-/-)

Uitgaven voor specifieke zorgkosten

€ 1.552

Drempel

€ 1.077(-/-)

Aftrek voor gedane giften

€ 840

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 35.840

2.7.

In de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018 heeft de inspecteur voor elk jaar een bedrag van € 300 in verband met extra uitgaven voor kleding en beddengoed als uitgaven voor specifieke zorgkosten geaccepteerd. In de uitspraak op bezwaar merkt de inspecteur daarbij op dat op basis van de afhandeling van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 bij belanghebbende het vertrouwen kan zijn gewekt dat deze uitgaven geaccepteerd zouden worden als specifieke zorgkosten. In de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur voor zover er vertrouwen is gewekt, dit vertrouwen met ingang van 1 januari 2021 opgezegd. Dat betekent dat belanghebbende vanaf dat moment zich niet meer met succes kan beroepen op het bij hem opgewekte vertrouwen dat deze uitgaven als specifieke zorgkosten worden geaccepteerd.

2.8.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld door middel van twee afzonderlijke beroepschriften.

2.9.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 15 februari 2021 de rechtbank verzocht om uitspraak te doen zonder een zitting. Dit verzoek heeft belanghebbende bij brief met dagtekening 30 november 2021 herhaald. Bij brief van 9 december 2021 heeft de inspecteur eveneens ermee ingestemd dat de rechtbank uitspraak in onderhavige zaken kan doen zonder een behandeling van de beroepen ter zitting.

2.10.

Bij brief met dagtekening 24 december 2021 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat de zitting in de onderhavige zaken achterwege zal blijven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd binnen zes weken na dagtekening van de brief.

2.11.

Bij brief van 20 mei 2021 is door de Belastingdienst aan belanghebbende medegedeeld dat zijn gegevens waren opgenomen in het databestand Fraude Signalering Voorziening (FSV). Belanghebbende heeft deze brief doorgezonden naar de rechtbank met het verzoek deze te voegen in het procesdossier.

2.12.

In geschil is uitsluitend het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft belanghebbende recht op een hoger bedrag aan aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten dan bij de uitspraken op bezwaar is toegestaan?

  2. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van kosten die hij heeft gemaakt voor het opvragen van bankgegevens ter onderbouwing van de door hem gedane uitgaven voor specifieke zorgkosten?

2.13.

Belanghebbende heeft aanvankelijk in zijn stukken gronden aangevoerd over de wijze waarop hij door de Belastingdienst is behandeld. Bij brief gedagtekend 30 november 2021 heeft belanghebbende de rechtbank verzocht om enkel uitspraak te doen met betrekking tot het geschil zoals hiervoor in 2.12 omschreven. In die brief geeft belanghebbende aan dat hij geen uitspraak van de rechtbank wenst met betrekking tot de registratie in het databestand FSV en met betrekking tot de overige klachten die hij aan de Belastingdienst heeft gericht.

Uitgaven voor specifieke zorgkosten

2.14.

Artikel 6.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bepaalt dat persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag is van ‘de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten’. Uitgaven voor specifieke zorgkosten is op grond van artikel 6.1 tweede lid onder d van de Wet IB 2001 een van deze persoonsgebonden aftrekposten.

2.15.

Artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat uitgaven voor ‘farmaceutische hulpmiddelen, verstrekt op voorschrift van een arts’, gedaan wegens ziekte of invaliditeit, als uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen worden aangemerkt.

2.16.

Met betrekking tot het jaar 2017 stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de volgende posten ten onrechte niet als uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn geaccepteerd:

Omschrijving belanghebbende

Bedrag

Glucosamine Lamberts tabletten

€ 103,75

Roter Cystiberry capsules

€ 134,90

Atrospier en gewrichtsgel

€ 220,31

Prevalin oogdruppels

€ 33,82

Prevalin neusspray

€ 18,40

2.17.

Met betrekking tot het jaar 2018 stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de volgende posten ten onrechte niet als uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn geaccepteerd:

Omschrijving belanghebbende

Bedrag

Glucosamine Lamberts tabletten

€ 103,75

Roter Cystiberry capsules

€ 105

Atrospier en gewrichtsgel of gelijkwaardig middel

€ 202,87

Prevalin oogdruppels of gelijkwaardig middel

€ 22,79

Prevalin neusspray of gelijkwaardig middel

€ 91,46

Citrosan PDR in Sach

€ 45,45

Grahams exzeemzalf

€ 24,95

Eptitac knobbel corrigere

€ 34,95

2.18.

Op belanghebbende rust de bewijslast om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken waaruit volgt dat hij recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten dan waarmee bij de uitspraak op bezwaar rekening is gehouden. Voor zover belanghebbende in het kader van de bewijslastverdeling stelt dat de inspecteur bij het opvragen van gegevens zijn recht op privacy heeft geschonden, kan deze stelling hem niet baten. De rechtbank is van oordeel dat de bewijslast op belanghebbende blijft rusten, zelfs indien deze stelling juist zou zijn. Indien belanghebbende bepaalde gegevens om privacy-redenen niet wenst te verstrekken, loopt hij het risico dat de rechter tot het oordeel komt dat belanghebbende zijn recht op aftrek van specifieke zorgkosten niet aannemelijk heeft gemaakt.1

2.19.

Belanghebbende heeft ter onderbouwing van de door hem gestelde uitgaven voor specifieke zorgkosten verschillende bescheiden overgelegd. Onder deze bescheiden bevindt zich onder meer een handgeschreven document waarin verschillende producten zijn opgenomen met een omschrijving van het gebruik van deze producten door belanghebbende. In de kop van het document staat geschreven ‘voorgeschreven medicijnen getekend door arts’. Het document is niet ondertekend, maar wel voorzien van een stempel van een huisartsenpraktijk. Verder heeft belanghebbende onder meer een getypt document met de titel ‘medisch dossier Bergmeester’ en een medicijnenoverzicht opgemaakt door de apotheek overgelegd. Ten slotte heeft belanghebbende bonnetjes, facturen en bankafschriften overgelegd ter onderbouwing van de door hem gedane uitgaven.

2.20.

De inspecteur betwist niet dat belanghebbende, tot op zekere hoogte, uitgaven heeft gedaan met betrekking tot de door belanghebbende genoemde posten als zoals omschreven in 2.16 en 2.17. De rechtbank overweegt dat uit de door belanghebbende overgelegde bankafschriften, bonnetjes en facturen ook blijkt dat belanghebbende uitgaven voor de aanschaf van deze producten heeft gedaan. Echter, het enkele feit dat belanghebbende deze uitgaven heeft gedaan is onvoldoende om de aankopen als uitgaven voor specifieke zorgkosten aan te merken. Daarvoor dient belanghebbende ook aannemelijk te maken dat sprake is van farmaceutische hulpmiddelen die zijn verstrekt op voorschrift van een arts.

2.21.

Ten aanzien van de door belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 gestelde uitgaven met de omschrijving ‘Glucosamine Lamberts tabletten’ (hierna: glucosamine tabletten) overweegt de rechtbank als volgt. Nog los van de vraag of de glucosamine tabletten kunnen worden aangemerkt als farmaceutisch hulpmiddel, acht de rechtbank niet door belanghebbende aannemelijk gemaakt dat deze tabletten zijn verstrekt op voorschrift van een arts. In het door belanghebbende overgelegde handgeschreven document staat weliswaar onder ‘voorgeschreven medicijnen’ vermeld dat de glucosamine tabletten zijn voorgeschreven door ‘[Naam Reumatoloog]’. Echter, dit document is niet ondertekend door de reumatoloog die de tabletten volgens belanghebbende aan hem heeft voorgeschreven. Nu een ondertekend voorschrift van de reumatoloog over het gebruik van de glucosamine tabletten ontbreekt, acht de rechtbank niet door belanghebbende aannemelijk gemaakt dat de tabletten zijn verstrekt op voorschrift van een arts. De uitgaven in verband met deze tabletten kunnen dan niet als uitgaven voor specifieke zorgkosten worden aangemerkt.

2.22.

De uitgaven die belanghebbende heeft gedaan in verband met de aankoop van de ‘Roter cystiberry capsules’ kunnen eveneens niet als uitgaven voor specifieke zorgkosten worden aangemerkt. De rechtbank overweegt daartoe dat uit geen van de door belanghebbende overgelegde documenten blijkt dat het gebruik van deze capsules door een arts is voorgeschreven. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aan zijn bewijslast heeft voldaan dat sprake is van uitgaven voor specifieke zorgkosten.

2.23.

Met betrekking tot uitgaven die door belanghebbende zijn omschreven als ‘Atrospier en gewrichtsgel (of gelijkwaardig middel)’ heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat dit product voor de periode 26 april 2017 tot en met 20 april 2018 is voorgeschreven door een arts. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de inspecteur verwezen naar het medicijnenoverzicht dat is opgesteld door de apotheek (bijlage 8 verweerschrift). Uit dit overzicht volgt dat voor de periode 26 april 2017 tot en met 20 april 2018 het product ‘Vogel Atrosan Spier/Gew gel’ is voorgeschreven. In de bezwaarfase heeft de inspecteur in verband met deze post voor de jaren 2017 en 2018 respectievelijk € 59,92 en € 9,99 in aftrek toegestaan. Dat belanghebbende in de periode 26 april 2017 en 20 april 2018 voor een hoger bedrag aan spier- en gewrichtsgel heeft gekocht dan door de inspecteur als uitgaven voor specifieke zorgkosten is geaccepteerd, wordt niet door de inspecteur niet betwist. De uitgaven die belanghebbende in de voorgeschreven periode bovenop de geaccepteerde uitgaven heeft gedaan (hierna: de overige aankopen) komen echter volgens de inspecteur niet voor aftrek in aanmerking omdat deze niet voldoende overeenkomen met het product zoals dat is voorgeschreven door de arts. De rechtbank is van oordeel dat gezien deze gemotiveerde betwisting door de inspecteur belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van deze post recht heeft op een hoger bedrag aan specifieke zorgkosten dan in de bezwaarfase is toegestaan. Belanghebbende heeft niet nader onderbouwd en de rechtbank is niet gebleken dat de overige aangekochte spier- en gewrichtsgel overeenkomt met hetgeen aan belanghebbende door de arts is voorgeschreven. Uit de overgelegde bonnetjes valt niet op te maken of de overige aankopen zien op een vergelijkbare soort spier- en gewrichtsgel met bijvoorbeeld dezelfde werking en bestanddelen. Met betrekking tot de overige aankopen en de aankopen van spier- en gewrichtsgel buiten de voorgeschreven periode heeft belanghebbende dan ook niet aannemelijk gemaakt dat deze door de arts zijn voorgeschreven.

2.24.

De inspecteur heeft in de bezwaarfase voor het jaar 2017 een bedrag van € 9,60 in aftrek toegestaan in verband met de uitgaven voor de ‘Prevalin oogdruppels’ en een bedrag van € 15,75 in aftrek toegestaan in verband met de aankoop van ‘Prevalin neusspray’. De inspecteur betwist niet dat voor de periode van 2 oktober 2017 tot en met 16 oktober 2017 ten aanzien van deze posten sprake is medicijnen die zijn voorgeschreven door een arts.

De rechtbank overweegt dat uit de door belanghebbende overgelegde bescheiden niet volgt dat voornoemde oogdruppels en neusspray voor een langere periode zijn voorgeschreven of dat de uitgaven van belanghebbende in de voorgeschreven periode hoger zijn geweest dan de door de inspecteur geaccepteerde uitgaven. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bedrag aan uitgaven voor specifieke zorgkosten in verband met deze post hoger moet worden vastgesteld.

2.25.

Ten aanzien van de overige door belanghebbende gestelde specifieke zorgkosten, door belanghebbende omschreven als ‘Citrosan PDR in Sach’, ‘Grahams exzeemzalf’ en ‘Epitac knobbel corrigere’, overweegt de rechtbank dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van farmaceutische hulpmiddelen die zijn voorgeschreven door een arts. De uitgaven komen dan ook niet voor aftrek in aanmerking.

Kosten voor het opvragen van de bankgegevens

2.26.

Belanghebbende stelt dat hij op grond van artikel 7:15 van de Awb recht heeft op vergoeding van kosten die hij heeft gemaakt voor het opvragen van de bankgegevens.

2.27.

Het artikel waar belanghebbende naar verwijst ziet op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) geeft nadere regels over de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. In artikel 1 van het Bpb is limitatief bepaald waar de te vergoeden kosten in de bezwaar- en in de beroepsfase betrekking op kunnen hebben. De rechtbank overweegt dat de kosten die belanghebbende vergoed wil hebben niet onder één van de in artikel 1 van het Bpb genoemde categorieën vallen. De kosten voor het opvragen van de bankgegevens komen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.

Slotsom

2.28.

Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 4 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.