Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:553, BRE-21_2148_2302_2303
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:553, BRE-21_2148_2302_2303
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 februari 2022
- Datum publicatie
- 18 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:553
- Zaaknummer
- BRE-21_2148_2302_2303
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/2148, 21/2302 en 21/2303
uitspraak van 4 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 7 oktober 2021, verzonden op 8 oktober 2021.
1 Behandeling van het verzet
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep niet tijdig beslissen van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van niet schriftelijk in gebreke stellen van de inspecteur.
Bij brief van 14 oktober 2021 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak. Belanghebbende heeft daarbij niet verzocht op het verzet te worden gehoord.
2 Feiten en de gronden van het verzet
Aan belanghebbende zijn met dagtekeningen 18 december 2020 en 31 december 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting 2015, een navorderingsaanslag inkomstenbetaling en premie volksverzekeringen 2015 en een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2015 opgelegd en met dagtekening 30 juni 2021 een boetebeschikking behorende bij de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2015.
Belanghebbende heeft hier bezwaar tegen gemaakt. Tegen het uitblijven van uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende een beroepschrift ingediend.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank zijn de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
De gronden waarop belanghebbende zijn verzet baseert staan vermeld in het verzetschrift en in de aanvullende stukken.
3 Beoordeling van het verzet
Op basis van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
De rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 11 augustus 2021 verzocht de aan de inspecteur verstuurde schriftelijke ingebrekestelling aan de rechtbank te overleggen. Bij brief van 17 augustus 2021 heeft belanghebbende verzocht om uitstel voor het indienen van de stukken. Bij brief van 5 september 2021 heeft belanghebbende verzocht om aanhouding van de zaak omdat volgens belanghebbende de inspecteur heeft gesteld uiterlijk 1 oktober 2021 uitspraak te zullen doen. Bij brief van 15 september 2021 verzoekt de rechtbank belanghebbende om binnen twee weken na 1 oktober 2021 de door de rechtbank bij brief van 11 augustus 2021 gevraagde stukken te overleggen.
De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak van de rechtbank van 7 oktober 2021 prematuur is gedaan, nu de termijn voor belanghebbende om te reageren op de brief van 15 september 2021 op de datum waarop de uitspraak is gedaan, nog niet was verstreken. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep. Het verzet is gegrond. De in verzet bestreden uitspraak komt te vervallen en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.