Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:747, AWB - 20 _ 9903

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:747, AWB - 20 _ 9903

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 februari 2022
Datum publicatie
9 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:747
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9903

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/9903

uitspraak van 15 februari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 13 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) over de periode 25 april 2019 tot en met 24 april 2020 van € 2.982, alsmede de bij gelijktijdige beschikking opgelegde boete van eveneens € 2.982 (aanslagnummer [aanslagnummer] ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en zijn gemachtigde, [gemachtigde] verbonden aan [bedrijf] , ter bijstand vergezeld van [adviseur] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af;

- verklaart de verzoeken om schadevergoeding voor zover die betrekking hebben op deze procedure ongegrond;

- verklaart zich ten aanzien van de vorderingen van belanghebbende voor het overige niet bevoegd;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.846;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is vanaf 21 november 2018 houder van een auto van het merk [merk] met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De datum van het kentekenbewijs deel 1A is 25 april 2006 en de datum eerste toelating is 1 juli 2002. Belanghebbende heeft steeds motorrijtuigenbelasting betaald naar het bestelautotarief van artikel 24b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB).

2.2.

Tijdens een controle op 13 april 2019 aan de [adres] en een op 4 februari 2020 uitgevoerd nader onderzoek is geconstateerd dat de laadruimte van de auto niet voldoet aan de inrichtingseis van artikel 3, eerste lid, onder d, van de Wet MRB. Omdat de auto hierdoor volgens de inspecteur niet kwalificeerde als bestelauto maar als personenauto, is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag MRB en boete opgelegd.

2.3.

Bij uitspraken op bezwaar van 13 november 2020 heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag MRB en de boete afgewezen.

2.4.

Gedurende de beroepsprocedure heeft de inspecteur bij brief van 26 januari 2021 aangegeven de naheffingsaanslag en boetebeschikking te vernietigen in verband met een in rechte te beschermen opgewekt vertrouwen. In diezelfde brief heeft de inspecteur het opgewekt vertrouwen per direct opgezegd en meegedeeld dat het bestelautotarief toch van toepassing blijft tot en met 24 juli 2021 zodat belanghebbende de tijd heeft om desgewenst de auto aan te passen.

Standpunten van partijen

2.5.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot een verklaring voor recht dat op zijn auto het bestelautotarief van toepassing is en blijft (zonder aanpassing van de auto) en verzoekt om vergoeding van geleden en nog te lijden schade. Daarnaast verzoekt belanghebbende om een immateriële schadevergoeding en vergoeding van de proceskosten. De inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijkheid van het beroep vanwege het ontbreken van procesbelang.

Procesbelang

2.6.

Een beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. In het onderhavige geval zijn de bestreden naheffingsaanslag en boetebeschikking – hangende het beroep – vernietigd. De inspecteur is voor wat betreft de in deze procedure bestreden uitspraak op bezwaar volledig toegekomen aan de bezwaren die belanghebbende daartegen had. Daaruit volgt dat het beroep belanghebbende niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot de in geding zijnde aanslag en boete. Dat laatste bestrijdt belanghebbende ook niet. Het beroep is gelet op voorgaande niet-ontvankelijk verklaard.

2.7.

Namens belanghebbende is ter zitting voorts aangevoerd dat belanghebbende een verklaring voor recht wenst over het handelen van de inspecteur en over hoe in de toekomst de MRB geheven dient te worden. Het gesloten stelsel van rechtsbescherming in het belastingrecht biedt belanghebbende niet de mogelijkheid bij de belastingrechter een verklaring voor recht zoals door hem gevorderd te verkrijgen.1 Hiertoe is de belastingrechter niet bevoegd. De rechtbank heeft zich dan ook in zoverre onbevoegd verklaard. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat als belanghebbende meent dat andere (latere) aanslagen MRB niet op een juiste manier zijn vastgesteld, belanghebbende daartegen – uiteraard binnen de daarvoor geldende termijnen - de gebruikelijke rechtsmiddelen kan aanwenden.

2.8.

Daarnaast heeft belanghebbende meerdere verzoeken/vorderingen gedaan die kortgezegd zien op vergoeding van geleden schade of nog te lijden schade.

Verzoeken om schadevergoeding kunnen in deze procedure alleen aan de orde komen in verband met onrechtmatigheid van beslissingen die in deze procedure aan de orde zijn. De rechtbank wijst die verzoeken af reeds wegens gebrek aan onderbouwing.

Voor zover de vorderingen betrekking hebben op andere gedragingen en andere beschikkingen vallen deze buiten de omvang van dit geschil. De rechtbank kan de vorderingen om die reden niet in behandeling nemen. Zij heeft zich daarom in zoverre niet bevoegd verklaard.

Verzoek om vergoeding van immateriële schade

2.9.

Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift door de inspecteur is ontvangen op 6 mei 2020. De rechtbank doet uitspraak op 15 februari 2022. De redelijke termijn van twee jaar voor het doen van uitspraak in eerste aanleg is daarmee niet overschreden, ook niet wanneer gekeken wordt naar het moment waarop de boete is aangekondigd (3 maart 2020).2 Het verzoek om vergoeding van immateriële schade is reeds om die reden afgewezen.

Proceskosten

2.10.

Belanghebbende heeft, zo begrijpt de rechtbank de opmerking ter zitting dat de proceskostenvergoeding “maximaal” moet zijn, verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten. Artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) bepaalt dat in bijzondere omstandigheden van de in het Besluit beschreven forfaitaire vergoeding kan worden afgeweken. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat het achteraf bezien beter was geweest als de procedure bij de Belastingdienst op bepaalde punten anders was verlopen en dat hij zich kan voorstellen dat dit bij belanghebbende voor een onprettig gevoel heeft gezorgd. De rechtbank is echter met de inspecteur van oordeel dat hoewel inderdaad de inspecteur op bepaalde punten deels sneller of meer zorgvuldig had kunnen optreden – en de rechtbank opmerkt dat het de inspecteur siert dit op zitting ook gewoon zo uit te spreken - er van zodanig onzorgvuldig handelen dat aanleiding bestaat voor een vergoeding van de werkelijke proceskosten geen sprake is.

2.11.

De inspecteur heeft ter zitting ingestemd met vergoeding van de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759, en een wegingsfactor 1). Daarnaast heeft belanghebbende recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten van € 28 en vergoeding van verletkosten van € 300. Nu belanghebbende de overige door hem gestelde kosten niet met stukken heeft onderbouwd, komen deze reeds om die reden niet voor vergoeding in aanmerking. Voor een vergoeding van kosten voor de bezwaarfase bestaat tot slot geen aanleiding.

2.12.

De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 1.846. Daarnaast dient de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 15 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.