Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:761, AWB - 21 _ 3229
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:761, AWB - 21 _ 3229
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 16 februari 2022
- Datum publicatie
- 9 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:761
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 3229
Inhoudsindicatie
Dividendbelasting / internationaal
Artikel 10 Wet op de dividendbelasting 1965.
Belanghebbende is een in Oostenrijk gevestigde ‘eigennützige Privatstiftung’. Ten aanzien van eerdere jaren is geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting omdat haar oprichter over haar vermogensbestanddelen kon beschikken als ware het zijn eigen vermogen. Belanghebbende heeft in de onderhavige procedure feiten willen verduidelijken en nieuwe feiten willen aandragen op grond waarvan anders zou moeten worden geoordeeld. De rechtbank heeft een nieuwe weging gemaakt van alle feiten en omstandigheden die zijn aangevoerd, maar is niet tot een ander oordeel gekomen. Belanghebbende kan dus niet worden aangemerkt als de opbrengstgerechtigde tot de dividenden.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/3229
uitspraak van 16 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats X] (Oostenrijk),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 een verzoek om teruggaaf van dividendbelasting gedaan.
De inspecteur heeft het in 1.1 bedoelde verzoek afgewezen bij beslissing van 15 februari 2019.
De inspecteur is bij uitspraak op bezwaar van 25 juni 2021 niet tegemoetgekomen aan het bezwaar tegen de afwijzing.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 27 juli 2021, ontvangen bij de rechtbank op 29 juli 2021, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 360.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Amsterdam, en namens de inspecteur [verweerder] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is een naar Oostenrijks recht opgerichte en in Oostenrijk gevestigde ‘eigennützige Privatstiftung’. Op grond van Oostenrijks recht heeft belanghebbende rechtspersoonlijkheid.
Belanghebbende is opgericht door [A] (de oprichter), woonachtig in Oostenrijk. Bij de oprichting heeft de oprichter middels schenking een bedrag van € 70.000 ingebracht in het vermogen van belanghebbende.
De oprichtingsakte van belanghebbende is verleden op [datum] 2008. Op [datum] 2009 is een akte ‘Besluit inzake de wijziging van de oprichtingsakte’ notarieel vastgesteld. Deze wijziging houdt onder meer verband met de toetreding van [B] , de broer van de oprichter, en [C] , de dochter van de oprichter, tot de adviesraad van belanghebbende. Vanaf [datum] 2009 luidt de tekst van de oprichtingsakte, in de Nederlandse taal, voor zover hier van belang, als volgt:
“OPRICHTINGSAKTE
(…)
§ 1
Oprichter, naam, zetel
(1) De oprichter:
a) [A] (…) (hierna te noemen: oprichter).
(…)
§ 6
Stichtingsbestuur
(1) Het stichtingsbestuur bestaat uit 3 (drie) leden.
(…)
(8) De (her)benoeming van leden van het stichtingsbestuur (opvolgende leden) geschiedt door de adviesraad van de stichting [Stiftungsbeirat]. Zolang er nog geen adviesraad is ingesteld, geschiedt de (her)benoeming van leden van het stichtingsbestuur door de rechtbank met bevoegdheid voor het betreffende handelsregister, waarbij aan de oprichter en – na diens overlijden resp. na intreding van diens duurzame handelingsonbekwaamheid – aan de adviesraad van de stichting een recht van voordracht toekomt.
(…)
(10) De leden van het stichtingsbestuur kunnen om zwaarwegende redenen te allen tijde met onmiddellijke ingang worden ontslagen door de alsdan benoemingsgerechtigde personen conform § 8 (acht) alsmede door de rechtbank met bevoegdheid voor het betreffende handelsregister.
(11) (…) Alle besluiten en beschikkingen die niet conform het Privatstiftungsgesetz en de oprichtingsverklaring aan andere instanties of organen zijn voorbehouden, vallen binnen de bevoegdheid van het stichtingsbestuur.
(12) Het stichtingsbestuur is gemachtigd een reglement op te stellen. De vaststelling en aanpassing van het reglement van het stichtingsbestuur behoeven behalve het desbetreffend besluit van het stichtingsbestuur tevens de toestemming van de adviesraad van de stichting.
(…)
§ 8
Adviesraad van de stichting
(1) Het volgende stichtingsorgaan dat wordt benoemd, is de adviesraad van de stichting. Deze bestaat uit één, twee of drie leden. De adviesraad van de stichting dient – aanvullend op de taken die conform de oprichtingsverklaring in de alsdan geldende versie aan dit orgaan worden toegewezen – het stichtingsbestuur te adviseren bij het beheer van het stichtingsvermogen alsmede bij het vaststellen van de begunstigden en de omvang van de aan hen te verstrekken uitkeringen.
(…)
(4) De oprichter bepaalt hierbij dat er een adviesraad van de stichting wordt ingesteld. Voor de adviesraad gelden de volgende regelingen:
a) Naast de oprichter [A] behoren tot de adviesraad van de stichting: [B] , (…), alsmede [C] , geboren op [datum] [jaar] , (…). In het kader van de adviesraad van de stichting heeft de oprichter drie stemmen, terwijl elk ander lid telkens één stem heeft.
(…)
c) Na het overlijden van de oprichter resp. na intreding van diens duurzame handelingsonbekwaamheid zullen die personen tot de adviesraad van de stichting toetreden die de oprichter schriftelijk tegenover het stichtingsbestuur dan wel in een geldige vorm van laatste wilsbeschikking heeft aangewezen. Indien de oprichter een dergelijke beschikking achterwege laat, dan gelden subsidiair de bepalingen inzake wettelijke erfopvolging.
d) In het vervolg dienen de betreffende leden van de adviesraad te bepalen op wie het recht tot benoeming en ontslag van leden van de adviesraad (hierna te noemen: ‘nominatierecht’) overgaat. (…)
(…)
(9) De leden van de adviesraad van de stichting kunnen ook zonder opgaaf van zwaarwegende redenen te allen tijde met onmiddellijke ingang worden ontslagen. Het recht om leden van de adviesraad te ontslaan, richt zich naar de leden 4 (vier) en 5 (vijf). Een ontslag dient te geschieden middels een aangetekende brief en treedt in werking met de ontvangst van de ontslagbrief door het betreffende lid van de adviesraad.
(…)
(14) De adviesraad van de stichting neemt zijn besluiten, voor zover de oprichtingsverklaring in de alsdan geldende versie niet anderszins bepaalt, met gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Na het overlijden van de oprichter resp. na intreding van diens duurzame handelingsonbekwaamheid, en zolang [C] , geboren op [datum] [jaar] , (…) de leeftijd van 28 (achtentwintig) jaar nog niet heeft bereikt, geeft de stem van [B] , (…), de doorslag. Bij het bereiken van de leeftijd van 28 (achtentwintig) jaar geeft de stem van [C] , (…), de doorslag. Indien de adviesraad ten aanzien van een bepaalde kwestie niet tot een besluit komt, gaat voor de duur van het meningsverschil de desbetreffende beslissingsbevoegdheid over op het stichtingsbestuur. Hetzelfde geldt wanneer en zolang er om welke redenen dan ook geen adviesraad van de stichting is benoemd.
(…)
§ 10
Begunstigden
(1) Als begunstigden van de Privatstiftung gelden die personen die het stichtingsbestuur overeenkomstig de nadere bepalingen in de aanvullende oprichtingsakte aanwijst.
(…)
§ 11
Wijziging van de oprichtingsverklaring
(1) De oprichter behoudt zich het recht voor om de oprichtingsverklaring (omvattende de oprichtingsakte en de aanvullende oprichtingsakte) te wijzigen. Het recht tot wijziging van de oprichtingsverklaring omvat ook het recht om deze § 11 (paragraaf 11) van de oprichtingsverklaring te wijzigen. De wijziging van de oprichtingsverklaring door de oprichter behoeft – zolang een van beide hierna genoemde personen nog leeft en niet duurzaam handelingsonbekwaam is – de toestemming ofwel van [B] , (…), ofwel van [C] , (…), ofwel van een ander lid van de adviesraad van de stichting. (…)
(…)
§ 12
Herroeping van de oprichting
(1) De oprichter behoudt zich het recht voor om deze oprichting te allen tijde zonder opgaaf van redenen te herroepen. De herroeping van de oprichtingsverklaring door de stichter behoeft – zolang een van beide hierna genoemde personen nog leeft en niet duurzaam handelingsonbekwaam is – de toestemming van ofwel [B] , (…), ofwel van [C] , (…)
(…)
§ 13
Aanvullende oprichtingsakte
(1) De oprichter behoudt zich het recht voor naar aanleiding van de oprichting van de stichting dan wel op een later tijdstip één of meerdere aanvullende oprichtingsakten (Stiftungszusatzurkunden) op te stellen resp. te wijzigen.
(…)
§ 14
Slotbepalingen
(1) Voor zover deze oprichtingsverklaring in de alsdan geldige versie niet anderszins bepaalt, is op de Privatstiftung het Oostenrijkse Privatstiftungsgesetz, BGBI. [jaar] /694, in de alsdan geldende versie van toepassing.
(4) Indien afzonderlijke bepalingen uit de oprichtingsverklaring onuitvoerbaar of nietig blijken, laat dit de geldigheid van de overige bepalingen onverlet. De onuitvoerbare of nietige bepaling dient te worden vervangen door een rechtsgeldige regeling die zoveel mogelijk overeenkomt met de uitdrukkelijke of vermoede bedoelingen van de oprichter. Hetzelfde geldt ten aanzien van leemtes in deze oprichtingsverklaring.
De interpretatie van de oprichtingsverklaring dient te geschieden volgens de uitdrukkelijke of vermoede bedoelingen van de oprichter.
(…)”
Op [datum] 2009 is een aanvullende oprichtingsakte verleden. De tekst daarvan luidt, in de Nederlandse taal, voor zover hier van belang, als volgt:
“AANVULLENDE OPRICHTINGSAKTE
§ 1
Oprichtingsverklaring
De oprichter,
[A] , (…) (hierna te noemen: oprichter),
(…)
§ 2
Vaststelling van de begunstigden
(1) Conform § 10 (paragraaf 10) lid 1 (één) van de oprichtingsakte gelden die personen als begunstigden van de stichting, die het stichtingsbestuur overeenkomstig de nadere bepalingen van de aanvullende oprichtingsakte als zodanig heeft vastgesteld. Het stichtingsbestuur is bij de vaststelling van de begunstigden en de besluitvorming hieromtrent gebonden aan de regelingen van deze aanvullende oprichtingsakte. Elke andere beschikking is niet toegestaan en dient als ongeldig te worden beschouwd.
(2) Het stichtingsbestuur is verantwoordelijk voor het vaststellen van de begunstigden overeenkomstig de onderstaande regelingen:
a) Bij leven van de oprichter is deze de enige begunstigde van de Privatstiftung.
b) De oprichter kan ertoe besluiten dat bij zijn leven nog andere personen begunstigden van de stichting worden. Dergelijke beschikkingen dienen schriftelijk tegenover het stichtingsbestuur te geschieden.
c) Alle opbrengsten van de stichting dienen, voor zover de oprichter tegenover het stichtingsbestuur schriftelijk niet anderszins bepaalt, te worden gereserveerd voor uitkering aan de oprichter. Uitkeringen aan de oprichter zijn echter pas toegestaan na voorafgaande besluitvorming door de adviesraad van de stichting conform § 3 (paragraaf 3) lid 2 (twee) van deze aanvullende oprichtingsakte.
(…)
§ 3
Uitkeringen aan begunstigden
(1) De uitkeringen dienen aan de begunstigden te worden verstrekt volgens de verdelingscriteria in § 2 (paragraaf 2) van de aanvullende oprichtingsakte, voor zover de volgende leden niet anderszins bepalen.
(2) Voorafgaand aan de verstrekking van uitkeringen is er een besluit van de adviesraad van de stichting vereist, waarin de omvang en het tijdstip van de gewenste uitkering dienen te worden aangegeven. Het stichtingsbestuur kan zich – voor zover mogelijk – bij het besluit over de verstrekking van uitkeringen richten naar de besluiten van de adviesraad. Indien er geen besluit van de adviesraad van de stichting tot stand komt, neemt het stichtingsbestuur – voor de duur van het meningsverschil in de adviesraad – hierover zelfstandig een besluit.
(…)
(5) Voor zover deze aanvullende oprichtingsakte niet uitdrukkelijk anders bepaalt, ontstaat een aanspraak op het ontvangen van uitkeringen pas nadat het stichtingsbestuur dienaangaande een besluit heeft genomen. Het stichtingsbestuur dient zich bij de besluitvorming over de omvang en het tijdstip van de uitkeringen zoveel mogelijk te houden aan het desbetreffende besluit van de adviesraad van de stichting.
(…)
§ 6
Transacties waarvoor toestemming is vereist
(1) De volgende transacties behoeven intern binnen de stichting voorafgaande toestemming van de adviesraad:
1) het verrichten van rechtshandelingen die buiten de reguliere bedrijfsvoering van de stichting vallen of die voor de stichting van fundamenteel belang zijn, alsmede fundamentele kwesties aangaande het beleggen van het stichtingsvermogen;
2) het al dan niet tegen betaling overdragen van aanzienlijke vermogenswaarden van de stichting (inclusief omzettingen in bredere zin), indien de waarde van de desbetreffende delen van het stichtingsvermogen groter is dan € 20.000,- (twintigduizend euro);
3) het aankopen, verkopen en belasten van onroerend goed en vergelijkbare eigendomsrechten;
4) het aankopen, verkopen en belasten van deelnemingen;
5) het doen van investeringen, voor zover het afzonderlijke investeringsproject in zijn economische eenheid resp. voor zover de afzonderlijke uitgave aan één en dezelfde opdrachtgever groter is dan € 20.000,- (twintigduizend euro);
6) het verrichten van rechtshandelingen die voor de stichting een bindende werking van langer dan twaalf maanden hebben, voor zover de hieruit voor de stichting voortvloeiende verplichtingen in totaal groter zijn dan € 20.000,- (twintigduizend euro);
7) het aangaan van leningen en kredieten alsmede van verplichtingen op basis van wissels;
8) het uitoefenen van stemrecht in algemene vergaderingen van vennootschappen waarin de stichting een belang heeft dat overeenkomt met minstens 20 (twintig) procent van de stemrechten of het kapitaal;
9) het verrichten van rechtshandelingen met leden van het stichtingsbestuur en hun naaste familieleden als bedoeld in § 32 (paragraaf tweeëndertig) van de Konkursordnung [Oostenrijks faillissementsreglement];
10) het verrichten van rechtshandelingen met begunstigden en hun naaste familieleden als bedoeld in § 32 (paragraaf tweeëndertig) van de Konkursordnung, uitgezonderd het verstrekken van uitkeringen overeenkomstig de aanvullende oprichtingsakte in de alsdan geldende versie;
11) het sluiten en wijzigen van aanstellingsovereenkomsten alsmede het verstrekken van handelingsvolmachten;
12) elke wijziging van de oprichtingsverklaring, voor zover deze conform § 11 (paragraaf elf) van de oprichtingsakte binnen de bevoegdheid van het stichtingsbestuur valt.
(…)
§ 7
Vermogensuitkering bij ontbinding van de stichting
(1) De laatste begunstigden [Letztbegünstigte] van deze stichting zijn, voor zover de oprichtingsverklaring in de alsdan geldende versie niet anderszins bepaalt, die personen die ten tijde van de ontbinding van de stichting begunstigden conform § 2 (paragraaf twee) van deze aanvullende oprichtingsakte zijn. Het vermogen dat bij ontbinding van de stichting moet worden verdeeld, dient conform de verdelingscriteria in § 2 (paragraaf twee) te worden uitgekeerd aan de laatste begunstigden.
(…)
§ 8
Wijziging van de oprichtingsverklaring
(1) Het recht tot wijziging van de aanvullende oprichtingsakte berust op § 11 (paragraaf elf) van de oprichtingsakte.
(…)”
Belanghebbende is in Oostenrijk aan de heffing van vennootschapsbelasting onderworpen. Zij drijft naar Nederlandse fiscale maatstaven geen onderneming en beschikt enkel over beleggingsvermogen. Tot dat beleggingsvermogen behoort een belang in een in Nederland gevestigde besloten vennootschap (de BV).
Belanghebbende heeft in 2015 dividenden ontvangen van de BV. Op die dividenden is in totaal € 3.022.179 aan dividendbelasting ingehouden.
De in 2.6 bedoelde dividenduitkeringen waren in Oostenrijk vrijgesteld van belastingheffing zodat er voor belanghebbende geen mogelijkheid was om de dividendbelasting te verrekenen met een winstbelasting. Ook wordt in Oostenrijk voor deze dividendbelasting aan belanghebbende geen tegemoetkoming verleend.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de ingehouden Nederlandse dividendbelasting over het jaar 2015.
Niet in geschil is dat belanghebbende op grond van de Wet op de dividendbelasting 1965 (Wet DB) geen recht heeft op teruggaaf. Belanghebbende beroept zich er echter op dat zij op grond van het Unierecht aanspraak kan maken op teruggaafmogelijkheid van artikel 10, eerste althans tweede lid, van de Wet DB. Belanghebbende voert in dit kader aan dat zij subjectief vrijgesteld van Nederlandse vennootschapsbelasting zou zijn, indien zij gevestigd zou zijn in Nederland, omdat zij vergelijkbaar is met een stichting dan wel een ‘andere dan publiekrechtelijke rechtspersoon’ als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
De inspecteur voert hiertegenover aan dat (i) belanghebbende niet als opbrengstgerechtigde kan worden aangemerkt, en (ii) dat aan de Unierechtelijke vergelijkbaarheid in de weg staat (a) dat belanghebbende in Oostenrijk aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen en (b) dat belanghebbende het meest vergelijkbaar is met een besloten vennootschap en dus niet vrijgesteld van Nederlandse vennootschapsbelasting zou zijn indien belanghebbende in Nederland gevestigd zou zijn.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van dividendbelasting tot een bedrag van € 3.022.179.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.