Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:819, 19/4622

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:819, 19/4622

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
17 februari 2022
Datum publicatie
9 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:819
Zaaknummer
19/4622

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/4622

uitspraak van 17 februari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] ., gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 9 augustus 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 februari 2016 tot en met 31 december 2017 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting en de gelijktijdig opgelegde beschikking belastingrente en boetebeschikking (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.7501).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende de gemachtigde J.F. Marijnissen, verbonden aan Marijnissen Boekhoudburo in Hoeven, en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot € 44.961;

-

vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

-

vermindert de boetebeschikking tot € 9.554;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.518;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 345 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is in het hier in geschil zijnde aangiftetijdvak geregistreerd als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968. De onderneming is gestart op 22 februari 2016. De onderneming wordt gedreven in de vorm van een besloten vennootschap. De ondernemingsactiviteit bestaat uit de exploitatie van een kermisattractie (Breakdance) alsmede de exploitatie van een oliebollenkraam. Daarnaast wordt ook materieel voor attracties aan derden verhuurd. Directeur-enig aandeelhouder is F.O.H. [X] (hierna: [X] ).

2.2.

Belanghebbende heeft in 2016 en 2017 kwartaalaangiften omzetbelasting gedaan. De aangiften werden gedaan door [X] .

2.3.

De door belanghebbende aangegeven omzet in 2016 bedroeg € 212.630. Belanghebbende heeft omzetbelasting voldaan tegen het verlaagde tarief. De aangegeven omzetbelasting bedroeg € 8.330 en de geclaimde aftrek voorbelasting € 22.889. Over 2016 heeft belanghebbende een teruggave van € 14.559 gekregen.

2.4.

De door belanghebbende aangegeven omzet in 2017 bedroeg € 104.830. Belanghebbende heeft omzetbelasting voldaan tegen het verlaagde tarief. De aangegeven omzetbelasting bedroeg € 3.200 en de geclaimde aftrek voorbelasting € 14.627. Over 2017 heeft belanghebbende een teruggave van € 11.427 gekregen.

2.5.

Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld naar de over 2016 en 2017 ingediende kwartaalaangiften omzetbelasting. Van het boekenonderzoek is een rapport met dagtekening 7 september 2018 opgemaakt.

2.6.

In het rapport van het boekenonderzoek is over de administratie van belanghebbende onder meer het volgende opgenomen:

3.1 Bevindingen

(…)

De bedoeling was om daadwerkelijk het boekenonderzoek op te kunnen starten. Echter bleek de aanwezige administratie verre van volledig.

De volgende omissies zijn op dat moment geconstateerd;

- Er is geen kasadministratie opgemaakt,

- er is geen agenda overlegd,

een registratie van de inschrijvingen op de betreffende kermissen is niet aanwezig,

- er is op geen enkele wijze een administratie of anderszins een vastlegging van de kosten of opbrengsten bijgehouden,

- er ontbraken inkoopfacturen en/of niet alle bonnetjes/facturen zijn bewaard,

- niet alle bankafschriften waren aanwezig op het controle-adres,

- er ontbraken diverse verkoopfacturen,

- aansluitingen in de administratie ontbreken.

4 Omzetbelasting

(…)

4.2

Bevindingen

4.2.1

Toedeling kosten/inkomsten

De kosten van de diverse ondernemingen van de heer [X] worden klaarblijkelijk voornamelijk in de V.O.F. [X] geboekt en van daaruit betaald. Ook wordt geen onderscheid gemaakt in de contante inkomsten van de diverse ondernemingen. Er vindt vooralsnog ook geen verrekening plaats in een onderlinge rekeningcourantverhouding.

4.2.2

Opbrengsten/verkoopadministratie

Ondanks dat de inkomsten voornamelijk á contant worden geïncasseerd, heeft belastingplichtige nagelaten een (gedegen) kasadministratie bij te. houden. Ook worden de opbrengsten op geen enkele andere wijze vastgelegd.

4.2.3

Aansluiting omzet 2016/2017

In verband met het ontbreken van een gedegen administratie is geen aansluiting te maken met de aangifte(n) omzetbelasting. Ook is gebleken dat over de jaren 2016 en 2017 geen aangifte vennootschapsbelasting is ingediend.”

2.7.

De inspecteur heeft naar aanleiding van de constateringen uit het boekenonderzoek de verschuldigde omzetbelasting gecorrigeerd naar € 12.758 voor 2016 en € 6.290 voor 2017, op basis van de door belanghebbende aangegeven omzet naar het verlaagde tarief van 6%. Daarnaast heeft de inspecteur de aftrek van voorbelasting geweigerd.

2.8.

In het conceptrapport van 20 augustus 2018 heeft de inspecteur aangekondigd dat hij naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek voornemens is een vergrijpboete op te leggen. Hierbij is aan belanghebbende de gelegenheid gegeven om binnen een gestelde termijn haar bezwaren kenbaar te maken tegen het voornemen een boete op te leggen.

2.9.

Met dagtekening 27 november 2018 heeft de inspecteur deze naheffingsaanslag opgelegd. Naast de genoemde correcties van in totaal € 45.034 heeft de inspecteur € 2.798 aan belastingrente in rekening gebracht. Daarnaast heeft de inspecteur een vergrijpboete van € 11.258 zijnde 25 procent van de gecorrigeerde belasting opgelegd.

2.10.

Het geschil tussen partijen betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en de daarbij gegeven boete en- belastingrentebeschikkingen terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

Naheffingsaanslag

2.11.

Niet in geschil is dat de inspecteur de aftrek van een bedrag van € 902,50 aan Duitse voorbelasting terecht heeft geweigerd.

2.12.

Op de zitting heeft de inspecteur verklaard dat - bij nader inzien - een aftrek van voorbelasting van € 72,33 op de factuur van [A] kan worden verleend.

2.13.

De rechtbank stelt vast dat belanghebbende omzet heeft aangegeven en aftrek van voorbelasting heeft geclaimd. De inspecteur heeft 6 % omzetbelasting nageheven over de gehele omzet en de aftrek voorbelasting geweigerd. Belanghebbende stelt dat voor een deel van de aangegeven omzet recht bestaat op toepassing van het nultarief. Ook heeft belanghebbende op zitting gesteld dat een deel van de aangegeven omzet waarschijnlijk omzet is van een andere onderneming van [X] . De eventueel onjuiste tenaamstelling op de facturen is begrijpelijk omdat [X] nog meer ondernemingen heeft, aldus belanghebbende.

2.14.

De rechtbank stelt voorop dat op belanghebbende de bewijslast rust om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat belanghebbende terecht het nultarief heeft toegepast en daarnaast dat belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting. Belanghebbende erkent dat de administratie van de diverse ondernemingen van [X] door elkaar liepen. De administratie is opnieuw opgezet en daaruit blijkt dat recht bestaat op een teruggave van omzetbelasting, aldus belanghebbende. Belanghebbende heeft echter geen nadere onderbouwing gegeven waarom terecht het nultarief is toegepast. De bijgevoegde contracten zijn daartoe onvoldoende nu niet duidelijk is of er daadwerkelijk door belanghebbende is gefactureerd naar aanleiding van deze contracten. Ook heeft belanghebbende niet aan haar bewijslast voldaan ten aanzien van het recht op vooraftrek. Het overgelegde rekeningkaartje is onvoldoende en de bijgevoegde facturen zijn (met uitzondering van de factuur van [A] ) niet aan belanghebbende geadresseerd maar aan [X] of een van de andere ondernemingen van [X] .

2.15.

Gelet op het in 2.12 overwogene is het beroep gegrond en is de naheffingsaanslag verminderd met € 72,33 tot € 44.961.

Belastingrente

2.16.

Nu de naheffingsaanslag moet worden verminderd, heeft ditzelfde te gelden voor de rentebeschikking die daarmee samenhangt.

Vergrijpboete

2.17.

Op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de inspecteur gelijktijdig met het vaststellen van de naheffingsaanslag een vergrijpboete opleggen, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten, dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. In dit geval heeft de inspecteur een vergrijpboete van 25% opgelegd op basis van grove schuld. Onder grove schuld wordt verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid en omvat mede grove onachtzaamheid.

2.18.

Ter zitting heeft de inspecteur opgemerkt dat de boetegrondslag verminderd moet worden met de voorbelasting van € 72,33. Dit betekent dat de boete in ieder geval moet worden verminderd tot € 11.240.

2.19.

De bewijslast dat er sprake is van grove schuld rust op de inspecteur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het van hem verlangde bewijs geleverd. Belanghebbende heeft de aangiften omzetbelasting ingediend terwijl zoals ook blijkt uit het controlerapport en de eigen verklaring van belanghebbende de administratie niet correct was. Door geen correcte administratie te voeren had belanghebbende kunnen en moeten weten dat de aangiften omzetbelasting onjuist zouden kunnen zijn. Het is dan ook sprake van dermate lichtvaardig handelen dat het aan grove schuld van belanghebbende te wijten is dat te weinig omzetbelasting op aangifte is voldaan over het tijdvak 1 februari 2016 tot en met 31 december 2017. De vergrijpboete is dan ook terecht aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank acht een boete van 25% in een situatie als hier passend en geboden.

2.20.

De rechtbank constateert ambtshalve dat de redelijke termijn is overschreden. Tussen partijen is niet in geschil dat de boete in het conceptrapport van 20 augustus 2018 aan belanghebbende is aangekondigd. Tot de datum van deze uitspraak van de rechtbank (17 februari 2022) is een periode van ongeveer drie jaren en zes maanden verstreken. Nu geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn dus met ongeveer een jaar en zes maanden overschreden (‘undue delay’). De rechtbank ziet hierin aanleiding voor een matiging van de boete met 15 %. Dit betekent dat de boete verder wordt verminderd tot € 9.554

Proceskosten

2.21.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 17 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.