Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:826, AWB - 20 _ 9046 en 20_9046
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:826, AWB - 20 _ 9046 en 20_9046
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 17 februari 2022
- Datum publicatie
- 9 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:826
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 9046 en 20_9046
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/9046 en 20/9047
uitspraak van 17 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 7 september 2020 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan belanghebbende over het jaar 2018 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer 1] ) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (aanslagnummer [aanslagnummer 2] ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] . Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende woonde en werkte in 2018 het hele jaar in Nederland. Haar arbeidsinkomen bedroeg € 18.626. Daarnaast ontving belanghebbende in 2018 een [land] sociale zekerheidsuitkering van € 2.999 (hierna: [land] uitkering). Het arbeidsinkomen en [land] uitkering zijn samen het wereldwijde verdiende inkomen uit werk en woning (hierna: het wereldinkomen) van belanghebbende.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of terecht over [land] uitkering premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) is geheven.
Omdat belanghebbende in 2018 in Nederland woonde, was zij binnenlands belastingplichtige1. Dit betekent dat belanghebbende in Nederland belasting verschuldigd is over het wereldinkomen.
De belastingheffing over [land] uitkering is op grond van het Belastingverdrag tussen Nederland en [land] toegewezen aan [land]2. Dit betekent dat [land] belasting mag heffen over de uitkering en dat Nederland bij de berekening van de in Nederland verschuldigde belasting rekening moet houden met de in [land] betaalde belasting over de uitkering3.
Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2018 heeft de inspecteur daarom een aftrek voor in [land] belast inkomen verleend van € 276.
Het premie-inkomen voor de volksverzekeringen bestaat uit het wereldinkomen4. Omdat belanghebbende in 2018 in Nederland woonde en uitsluitend in Nederland in loondienst werkte, was op grond van de EG-Verordening nr. 883/2004 uitsluitend Nederland aangewezen in het kader van de premieplicht voor de volksverzekeringen5. Dit betekent dat belanghebbende uitsluitend in Nederland over het wereldinkomen premie volksverzekeringen verschuldigd is.
Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2018 heeft de inspecteur de verschuldigde premie volksverzekeringen daarom terecht over het wereldinkomen van belanghebbende berekend. Als in [land] over [land] uitkering premie volksverzekeringen is geheven, zoals belanghebbende stelt, is deze [land] heffing in strijd met de EG-Verordening nr. 883/2004.
Tot slot is belanghebbende als inwoner van Nederland verzekerde voor de Wet langdurige Zorg waardoor zij een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd is over het in 2018 genoten bijdrage-inkomen6. Het bijdrage-inkomen wordt gevormd door het door belanghebbende genoten wereldinkomen7. Omdat op de door belanghebbende ontvangen [land] uitkering geen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is ingehouden door de uitkerende instantie, moet belanghebbende de inkomensafhankelijke bijdrage over [land] uitkering nog betalen. Daarom heeft de inspecteur terecht een aanslag Zvw aan belanghebbende opgelegd over [land] uitkering.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffing van Nederlandse belasting en premies over [land] uitkering een belemmering is van het vrije verkeer van werknemers. De rechtbank verwerpt deze stelling. Immers, zoals hiervoor is aangegeven, is geen sprake van een disproportionele heffing, nu Nederland voor de belastingheffing over [land] uitkering voorkoming heeft verleend en op basis van de EG-Verordening nr. 883/2004 belanghebbende in Nederland is verzekerd. [land] zou dan ook geen premies moeten inhouden over [land] uitkering. Ook is het ne bis in idem beginsel, anders dan belanghebbende stelt, niet aan de orde.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 17 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.