Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:837, BRE - 20 _ 5905

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:837, BRE - 20 _ 5905

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 februari 2022
Datum publicatie
9 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:837
Zaaknummer
BRE - 20 _ 5905

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/5905

uitspraak van 18 februari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 16 maart 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) van € 2.872 ( [hierna: de naheffingsaanslag] ) en de gelijktijdig bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 94 (hierna: de belastingrente).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende: [gemachtigde] , verbonden aan [bedrijf] , en [de inspecteur] .

Zaaknummers 19/6066 ten name van belanghebbende en zaaknummers 19/1179 tot en met 19/1189 ten name van [X] zijn gelijktijdig behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen is verzonden.

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- gelast dat de Minister de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoedt, zijnde een bedrag van € 177;

- gelast dat de inspecteur de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoedt, zijnde een bedrag van € 177.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft een personenauto van het merk en type [merk] op [nummer] (hierna: de auto) gekocht van een in Italië gevestigd bedrijf. De factuur vermeldt een bedrag van € 26.200 (exclusief btw) en een kilometerstand van 0.

2.2.

Ter zake van de auto heeft belanghebbende op 28 augustus 2018 op aangifte Bpm voldaan met het oog op het registreren ervan in het Nederlandse kentekenregister. De auto heeft als datum eerste toelating 11 mei 2018 in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

2.3.

In de aangifte Bpm is belanghebbende ervan uitgegaan dat de auto als een gebruikte auto in de zin van artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet Bpm) moet worden aangemerkt. Zij heeft daarom bij de berekening van de verschuldigde Bpm ervoor gekozen de afschrijving te bepalen aan de hand van een koerslijst van AutotelexPro.

2.4.

Het ‘Formulier t.b.v. BPM-aangifte’ van de RDW vermeldt een tellerstand van 65 km.

2.5.

De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de auto ten tijde van de registratie ervan in het Nederlandse kentekenregister als een nieuwe auto moet worden aangemerkt zodat belanghebbende volgens hem geen recht heeft op een vermindering (afschrijving) van Bpm. De inspecteur heeft daarom de naheffingsaanslag, met dagtekening 26 juni 2019, aan belanghebbende opgelegd. Deze is bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

2.6.

In geschil is of de auto ten tijde van de registratie in het Nederlandse kentekenregister als een nieuwe personenauto of als een gebruikte personenauto moet worden aangemerkt.

2.7.

De rechtbank stelt voorop dat voor de beantwoording van de in het geschil zijnde vraag dient te worden uitgegaan van het toetsingskader van de arresten van de Hoge Raad van 27 januari 20171 en 16 oktober 20202. De Hoge Raad heeft in die arresten onder meer overwogen dat onder een nieuwe personenauto moet worden verstaan een auto die na de vervaarding ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest en dat met een gebruikte personenauto is bedoeld de personenauto die in het buitenland geregistreerd is geweest met het oog op toelating op de weg en die ook daadwerkelijk aldaar op de weg in gebruik is geweest. In het arrest van 16 oktober 2020 is ook overwogen dat de omstandigheden dat een personenauto eerder in een andere lidstaat geregistreerd is geweest en dat sinds de vervaardiging van de auto zodanige tijd is verstreken dat de fabrieksgarantie is verlopen, kunnen noch op zichzelf, noch tezamen de conclusie rechtvaardigen dat die personenauto daadwerkelijk op de weg in gebruik is geweest.

2.8.

De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat met de auto slechts 65 kilometer (zie 2.4) is gereden. De argumenten van belanghebbende waarom de auto gebruikt is, kunnen, gelet op voormelde arresten (zie 2.7) en de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 november 20193, niet tot het oordeel leiden dat sprake is van een nieuwe auto. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de auto niet of nauwelijks op de weg in gebruik is geweest en dus moet worden aangemerkt als een nieuwe personenauto in de zin van de Wet Bpm. Het gelijk is aan de inspecteur.

2.9.

De rechtbank ziet, gelet op dat wat hiervoor is overwogen, geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de invulling van het begrip ‘nieuwe personenauto’ in de zin van de Wet Bpm.

2.10.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

Immateriëleschadevergoeding (IMS) en proceskostenvergoeding.

2.11.

De rechtbank doet heden ook uitspraak in zaaknummers 19/1179 tot en met 19/1189 ten name van [X] , waarin een IMS en een proceskostenvergoeding is toegekend. De rechtbank overweegt dat het hier en in voormelde zaaknummers gaat om procedures waarin aangiften bpm door [belanghebbende] voor verschillende auto’s zijn ingediend, waarbij voor al deze auto’s in bezwaar en beroep nagenoeg dezelfde geschilpunten ter discussie staan. De rechtbank heeft daarom voor (alle fasen van) de procedure van zaaknummers 19/1179 tot en met 19/1189 en 20/5905 samenhang aangenomen voor wat betreft de IMS en proceskostenvergoeding.

2.12.

De rechtbank heeft de IMS en de totale proceskostenvergoeding bepaald op respectievelijk € 2.000 en € 2.026,50. Uit praktische overwegingen zijn in zaaknummers 19/1179 tot en met 19/1189 voornoemde vergoedingen toegekend, omdat in die zaken niet in geschil is dat het beroep gegrond is.

Griffierecht

2.13.

Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht. Aangezien de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de inspecteur als aan de Minister is toe te rekenen, zal de rechtbank gelasten dat ieder de helft van het griffierecht van € 354 aan belanghebbende vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 18 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.