Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:927, AWB - 19 _ 6817
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:927, AWB - 19 _ 6817
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 16 februari 2022
- Datum publicatie
- 9 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:927
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 6817
Inhoudsindicatie
voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt
Uitspraak
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 19/6817 WOZ
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 16 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
gemachtigde: G. Gieben,
en
en
Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 28 februari 2019 de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 128.000,-. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerendezaakbelastingen eigenaren (OZB) bekendgemaakt.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 15 november 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 124.000,-.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 februari 2022. Namens belanghebbende was aanwezig zijn gemachtigde J. van Abbe. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [inspecteur] en [taxateur] (taxateur).
Overwegingen
1. Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat naar hun oordeel de waarde in het economische verkeer van de woning per waardepeildatum 1 januari 2018 nader moet worden vastgesteld op € 105.000,-. Daarnaast komen partijen een vergoeding in de proceskosten van belanghebbende overeen ten bedrage van € 1.082,- en vergoeding van het griffierecht van € 47,-. De rechtbank heeft geen reden gezien om partijen hierin niet te volgen. Het beroep wordt dan ook gegrond verklaard.
2. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift is op 11 april 2019 door de heffingsambtenaar ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 16 februari 2022. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 11 maanden overschreden. Belanghebbende heeft - uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar of een deel daarvan - recht op een schadevergoeding van € 1.000,-. Omdat de bezwaarfase afgerond 8 maanden heeft geduurd en daarmee 2 maanden te lang, komt 2/11 deel (dus € 181,82) voor rekening van de heffingsambtenaar, en de rest (€ 818,18) voor rekening van de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de vastgestelde waarde tot € 105.000,-;
- vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47,- aan hem vergoedt;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.082,-;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag
van € 181,82;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 818,18.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 16 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: