Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:960, AWB - 20 _ 10351
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:960, AWB - 20 _ 10351
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 23 februari 2022
- Datum publicatie
- 21 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:960
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 10351
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/10351
uitspraak van 23 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 11 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het jaar 2014 opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 30.000, alsmede de bij gelijktijdige beschikkingen vastgestelde vergrijpboete van € 3.000 en in rekening gebrachte belastingrente van € 2.204 (aanslagnummer [aanslagnummer].V.47.0110).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur].
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 24 december 2021 aan [gemachtigde] op het adres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 28 december 2021 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
2 Gronden
Feiten
Uit een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat belanghebbende door de Kamer van Koophandel is ontbonden met ingang van [datum] 2014. Belanghebbende is per die datum opgehouden te bestaan en er is geen sprake van een situatie dat de vereffening op de voet van artikel 2:23c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is heropend.
De inspecteur heeft in 2018 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2014 en de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. In dat verband is ook een informatiebeschikking met dagtekening 9 januari 2019 aan belanghebbende opgelegd.
De inspecteur heeft met dagtekening 31 oktober 2019 aan belanghebbende een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2014 opgelegd tot een bedrag van € 6.000 en bij gelijktijdige beschikkingen een boete van € 3.000 opgelegd en belastingrente van € 2.204 in rekening gebracht. Daartegen is namens belanghebbende door haar voormalig bestuurder, [naam], bezwaar gemaakt. [naam] was sinds 7 januari 2009 tot de datum van ontbinding enig bestuurder van belanghebbende.
De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 11 november 2020 gegrond verklaard en de boetebeschikking vernietigd. De navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2014 en de belastingrentebeschikking zijn gehandhaafd. Daarnaast heeft de inspecteur een kostenvergoeding van € 261 aan belanghebbende toegekend.
Geschil
Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslag, boete- en rentebeschikking terecht en tot het juiste bedrag zijn vastgesteld.
Ontvankelijkheid beroep
De rechtbank ziet zich eerst geplaatst voor de vraag of belanghebbende ontvankelijk is in haar beroep. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank leidt uit de vaststaande feiten af dat belanghebbende op [datum] 2014 door de Kamer van Koophandel is ontbonden en dat de vereffening is gesloten. Belanghebbende is toen dus opgehouden te bestaan. Vanaf het moment dat belanghebbende is opgehouden te bestaan kon belanghebbende geen rechtshandelingen meer verrichten en dus ook geen beroep instellen. De stelling van belanghebbende dat zij een procesbelang heeft bij de beoordeling van de aanslag vanwege de toegekende kostenvergoeding en een mogelijk recht op schadevergoeding, maakt niet dat belanghebbende is blijven voortbestaan. Het bestaan van deze mogelijke bate is immers pas gebleken na het tijdstip waarop belanghebbende is opgehouden te bestaan.1 Gesteld noch gebleken is voorts dat de vereffening op enig moment is heropend. Gelet hierop is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
In hetgeen de Hoge Raad in het arrest van 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, heeft overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Uit dat arrest leidt de rechtbank af dat artikel 6:10 van de Awb van overeenkomstige toepassing is in een geval als dit, waarin de vereffening (nog) niet is heropend, indien door of namens de voormalige vereffenaar of degene wiens belang rechtstreeks bij de vereffening is betrokken omdat hij een uitkering heeft ontvangen uit hetgeen na de voldoening van de schuldeisers van het vermogen van een ontbonden rechtspersoon was overgebleven, op naam van de ontbonden rechtspersoon een bezwaarschrift is ingediend. In dit geval is echter niet gebleken dat het beroepschrift is ingediend door één van de voornoemde personen. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding bestaat om niet-ontvankelijkverklaring van het beroep met overeenkomstige toepassing van artikel 6:10 van de Awb achterwege te laten.
Nu het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, komt de rechtbank niet toe aan behandeling van het inhoudelijke geschil.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 23 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.