Home

Raad van State, 19-03-2002, AE0921, 200200786/1

Raad van State, 19-03-2002, AE0921, 200200786/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
19 maart 2002
Datum publicatie
5 april 2002
ECLI
ECLI:NL:RVS:2002:AE0921
Zaaknummer
200200786/1
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:6, Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 69

Inhoudsindicatie

Het stellen van termijn voor indienen beroepsgronden doet niet af aan bij de wet gestelde beroepstermijn.

Afwijzing aanvraag tot verlening van verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Gelet op de datum waarop het besluit aan appellant in persoon is uitgereikt, is de termijn voor het instellen van het beroep ingevolge het bepaalde in art. 69.2 Vreemdelingenwet 2000, gelezen in samenhang met art. 6:8.1 Awb, geëindigd op 22 januari 2002 om 24.00 uur.

Appellant heeft de gronden van het beroep vóór het einde van de beroepstermijn ingediend. Dat de door de rechtbank geboden hersteltermijn, als bedoeld in art. 6:6 Awb, op dat moment was verstreken, kan onder die omstandigheden niet tot het oordeel leiden dat dat te laat is gebeurd. Bij het stellen van een zodanige termijn kan niet worden afgedaan aan de bij wet voor het instellen van beroep gestelde termijn. De rechtbank heeft dit miskend.

Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is.

Zaak teruggewezen naar de rechtbank

De Staatssecretaris van Justitie.

mrs. R.W.L. Loeb, B. van Wagtendonk, T.M.A. Claessens

Uitspraak

Raad

van State

200200786/1.

Datum uitspraak: 19 maart 2002

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

A,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 1 februari 2002 in het geding tussen:

appellant

en

de Staatssecretaris van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 1 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 15 februari 2002 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Blijkens het desbetreffende uitreikingsblad is de afwijzing op 15 januari 2002 om 08.50 uur in persoon aan appellant uitgereikt.

2.1.1. In de ‘Richtlijnen Aanmeldcentrum-Procedure Vw 2000’ (zoals gewijzigd per 1 januari 2002) van de rechtbank te ’s-Gravenhage (hierna: de richtlijnen) is, voor zover thans van belang, vermeld dat AC-beroepen op vaste wekelijkse zittingsdagen, te Assen op vrijdag, worden behandeld. Volgens onderdeel 4.2.3.1 worden beroepen die op vrijdag vóór 16.00 uur zijn ontvangen in de nevenzittingsplaats Assen geappointeerd voor behandeling ter zitting op vrijdag in de daarop volgende week.

2.1.2. Appellant heeft op dinsdag 15 januari 2002 beroep ingesteld. Dit beroep is conform voormelde passage geappointeerd voor behandeling ter zitting op vrijdag 25 januari 2002.

2.2. In de richtlijnen is onder 4.2.3.2 vermeld dat de griffier van de behandelende zittingsplaats eiser op de dag van de indiening of de eerstvolgende werkdag in een brief de ontvangst van het beroepschrift zal bevestigen, eventueel op verzuimen wijzen en uitnodigen voor de zitting. Volgens onderdeel 4.2.4 eindigt de termijn voor het herstel van verzuim in de nevenzittingsplaats Assen op de dinsdag voor de zitting om 16.00 uur.

2.2.1. De rechtbank heeft, na te hebben vastgesteld dat het ingediende beroepschrift geen gronden, als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevatte, appellant bij brief van 16 januari 2002 op de voet van artikel 6:6 van de Awb de gelegenheid geboden de gronden van het beroep uiterlijk op dinsdag 22 januari vóór 16.00 uur aan te vullen.

2.2.2. Appellant heeft een aanvulling op dinsdag 22 januari 2002 om 20.37 uur per fax naar de rechtbank verzonden.

2.2.3. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard , omdat de gronden van het beroep niet binnen de door haar gestelde termijn zijn ingediend.

2.3. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.

2.4. Gelet op de datum waarop het besluit aan appellant in persoon is uitgereikt, is de termijn voor het instellen van het beroep ingevolge het bepaalde in artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, geëindigd op 22 januari 2002 om 24.00 uur.

2.4.1. Appellant heeft de gronden van het beroep derhalve vóór het einde van de beroepstermijn ingediend. Dat de door de rechtbank geboden hersteltermijn, als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, op dat moment was verstreken, kan onder die omstandigheden niet tot het oordeel leiden dat dat te laat is gebeurd. Bij het stellen van een zodanige termijn kan niet worden afgedaan aan de bij wet voor het instellen van beroep gestelde termijn. De rechtbank heeft dit miskend.

2.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. Gelet hierop, behoeven de door appellant naar voren gebrachte grieven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 6:6 van de Awb. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen.

2.6. De Afdeling zal de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling in hoger beroep reserveren tot de einduitspraak van de rechtbank. Daarover en over de proceskostenveroordeling in beroep zal zij dienen te oordelen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's?Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen van 1 februari 2002 in zaak nr. Awb 02/3910;

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV. stelt de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakt proceskosten vast op € 322,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en

mr. B. van Wagtendonk en mr. T.M.A. Claessens, Leden,

in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Groeneweg

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2002

32-319.

Verzonden:

Voor eensluidend afschrift,

de Secretaris van de Raad van State,

voor deze,