Home

Raad van State, 22-05-2002, AE2848, 200102799/1

Raad van State, 22-05-2002, AE2848, 200102799/1

Inhoudsindicatie

Aanwijzingsbesluit op grond van parkeerverordening moet voor wat de onderdelen die een regelend karakter betreft, worden aangemerkt als a.v.v..

Zoals door de Afdeling is overwogen in haar uitspraak van 19 september 2001 inzake 200002598/1, JB 2001/277, (LJN AE2682), vindt een verordening parkeerbelasting haar grondslag in art. 225 van de Gemeentewet, waarin de bevoegdheid van de gemeente om de parkeerbelasting te heffen is neergelegd. Het aanwijzingsbesluit is mede genomen op grond van de Verordening parkeerbelastingen 2000 van de gemeente Zandvoort. Voor zover het aanwijzingsbesluit op grond van die verordening is genomen, berust dit besluit op een wettelijk voorschrift inzake belastingen, waartegen geen voorziening openstaat op grond van de Awb.

Voorts heeft verweerder bij het aanwijzingsbesluit (…), ter uitvoering van het bepaalde in de Parkeerverordening Zandvoort bepaald gedurende welke dagen en uren mag worden geparkeerd door houders van de in die verordening onderscheiden categorieën vergunningen. Het aanwijzingsbesluit heeft in zoverre een regelend karakter.

Het besluit moet, wat die onderdelen betreft, dan ook worden aangemerkt als een a.v.v., dat, gelet op art. 8:2.a van de Awb, evenmin vatbaar is voor beroep en bezwaar.

Uitspraak

200102799/1.

Datum uitspraak: 22 mei 2002

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, allen wonend of gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 23 mei 2001 in het geding tussen:

appellanten

en

burgemeester en wethouders van Zandvoort.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders van Zandvoort (hierna: burgemeester en wethouders) terreinen, weggedeelten en tijdvakken aangewezen voor de toepassing van de Verordening parkeerbelastingen 2000 en de Parkeerverordening Zandvoort.

Bij besluit van 21 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en inhoudelijk een zelfde besluit (gedateerd 6 maart 2001, hierna: het aanwijzingsbesluit) genomen, met dien verstande dat de verordeningen die daaraan ten grondslag liggen worden vermeld en het besluit in werking treedt op 1 april 2001. Dit besluit en het advies van 17 januari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 23 mei 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 18 april, 12 juni, 17 juli en 30 juli 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 8 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door F. Beyk, ambtenaar van de gemeente, bijgestaan door mr. R. van der Hooft, advocaat te Opmeer, zijn verschenen. De volgende appellanten zijn tevens in persoon verschenen: [appellanten].

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.

Ingevolge artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen. Uit artikel 7:1, eerste lid, van de Awb volgt dat genoemde besluiten ook niet vatbaar zijn voor bezwaar.

2.2. Bij het aanwijzingsbesluit hebben burgemeester en wethouders ter uitvoering van het bepaalde in de Verordening parkeerbelastingen 2000 in samenhang met de Parkeerverordening Zandvoort fiscale gebieden, zoals terreinen en weggedeelten, alsmede tijdvakken aangewezen, waar parkeren bij een parkeermeter of een parkeerautomaat slechts tegen betaling van de parkeerbelasting is toegestaan.

2.3. Zoals door de Afdeling eerder is overwogen in haar uitspraak van 19 september 2001 inzake 200002598/1, JB 2001/277, vindt een verordening parkeerbelasting haar grondslag in artikel 225 van de Gemeentewet, waarin de bevoegdheid van de gemeente om de parkeerbelasting te heffen is neergelegd. Het aanwijzingsbesluit is mede genomen op grond van de Verordening parkeerbelastingen 2000 van de gemeente Zandvoort. Voor zover het aanwijzingsbesluit op grond van die verordening is genomen, berust dit besluit op een wettelijk voorschrift inzake belastingen, waartegen geen voorziening openstaat op grond van de Awb.

2.4. Voorts hebben burgemeester en wethouders bij het aanwijzingsbesluit, onder VIII, IX en X, ter uitvoering van het bepaalde in de Parkeerverordening Zandvoort bepaald gedurende welke dagen en uren mag worden geparkeerd door houders van de in die verordening onderscheiden categorieën vergunningen. Het aanwijzingsbesluit heeft in zoverre een regelend karakter. Het besluit moet, wat de onderdelen VIII, IX en X betreft, dan ook worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift, dat, gelet op artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb, evenmin vatbaar is voor beroep en bezwaar.

2.5. Gelet op vorenstaande hebben burgemeester en wethouders het bezwaar ten onrechte ongegrond in plaats van niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit miskend en het beroep van appellanten ten onrechte ongegrond verklaard.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank had behoren te doen en het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen. Zelf voorziende in de zaak zal de Afdeling het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.

2.7. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 23 mei 2001, Awb 01/498, 01/499 en 01/488;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Zandvoort van 21 maart 2001;

V. verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt burgemeester en wethouders van Zandvoort in de door appellant Rampen in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 112,49; dit bedrag dient door de gemeente Zandvoort te worden betaald aan deze appellant;

veroordeelt burgemeester en wethouders van Zandvoort ook in de door appellanten Van der Bos, Van der Laan, Tan en Tijssen in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 123,24; dit bedrag dient door de gemeente Zandvoort te worden betaald aan deze appellanten gezamenlijk;

veroordeelt burgemeester en wethouders van Zandvoort voorts in de door appellant Rampen in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; dit bedrag dient door de gemeente Zandvoort te worden betaald aan appellant Rampen;

VIII. gelast dat de gemeente Zandvoort aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (tweemaal € 306,30) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Van Tielraden

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002

156.