Raad van State, 02-07-2003, AH9017, 200300687/1
Raad van State, 02-07-2003, AH9017, 200300687/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 2 juli 2003
- Datum publicatie
- 2 juli 2003
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2003:AH9017
- Zaaknummer
- 200300687/1
Inhoudsindicatie
Op 18 januari 1999 heeft appellante zich tot de raad der gemeente Alphen-Chaam gericht (hierna: de gemeenteraad) met het verzoek om – kort samengevat – medewerking aan de uitbreiding van bedrijfsbebouwing te verlenen. Tegen het niet nemen van een besluit op dit verzoek heeft appellante bij brief van 7 september 2001 een bezwaarschrift ingediend.
Uitspraak
200300687/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 16 december 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de raad der gemeente Alphen-Chaam.
1. Procesverloop
Op 18 januari 1999 heeft appellante zich tot de raad der gemeente Alphen-Chaam gericht (hierna: de gemeenteraad) met het verzoek om – kort samengevat – medewerking aan de uitbreiding van bedrijfsbebouwing te verlenen.
Tegen het niet nemen van een besluit op dit verzoek heeft appellante bij brief van 7 september 2001 een bezwaarschrift ingediend.
Tegen het, naar appellante heeft gesteld, niet nemen van een besluit op het bezwaarschrift van 7 september 2001 heeft zij op 4 december 2001 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij besluit van 24 januari 2002 heeft de gemeenteraad besloten geen medewerking te verlenen aan de herziening van het bestemmingsplan “Transport/Logistiek Centrum” en het bestemmingsplan “Buitengebied Nieuw-Ginniken” ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf van appellante zoals aangegeven in het bedrijfsplan [naam] van de 19e naar de 21e eeuw.
Bij uitspraak van 16 december 2002, verzonden op 18 december 2002, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep, voor zover hier van belang, niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante, bij brief van 28 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 maart 2003 is een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde], en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. M.C. Leijtens-van der Ben, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geding is dat de gemeenteraad hangende de beroepsprocedure met zijn besluit van 24 januari 2002 alsnog – en wel bij wege van een beslissing op bezwaar – heeft beslist op het verzoek van appellante. De rechtbank heeft appellante meegedeeld dat haar beroep met toepassing van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 24 januari 2002.
2.2. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het inleidende verzoek van appellante van 18 januari 1999, in het licht van de stukken en de ter zitting door haar gegeven toelichting, dient te worden gekwalificeerd als een verzoek om (partiële) herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat dit verzoek moet worden aangemerkt als een verzoek om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 25 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ingevolge artikel 8:5 van de Awb, bezien in samenhang met onderdeel C, onder 2, van de Bijlage bij die wet (de zogeheten negatieve lijst), geen beroep kan worden ingesteld tegen een op grond van artikel 25 van de WRO genomen besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Ingevolge artikel 6:2 van de Awb is niet alleen het besluit tot toepassing van voormeld artikel 25 maar ook de weigering zulks te doen uitgezonderd van de mogelijkheid tot het instellen van bezwaar en beroep. Het besluit van 24 januari 2002 is terecht als zodanig aangemerkt. Tegen het besluit van 24 januari 2002 stond derhalve geen bezwaar en beroep ingevolge de Awb open.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.R. Winter, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Winter w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2003
224.