Raad van State, 26-11-2003, AN8807, 200205828/1
Raad van State, 26-11-2003, AN8807, 200205828/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 26 november 2003
- Datum publicatie
- 26 november 2003
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2003:AN8807
- Zaaknummer
- 200205828/1
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 1:1, Wet openbaarheid van bestuur [Tekst geldig vanaf 01-05-2022] [Regeling ingetrokken per 2022-05-01], Wet openbaarheid van bestuur [Tekst geldig vanaf 01-05-2022] [Regeling ingetrokken per 2022-05-01] art. 1a, Wet openbaarheid van bestuur [Tekst geldig vanaf 01-05-2022] [Regeling ingetrokken per 2022-05-01] art. 3
Inhoudsindicatie
Bij brief van 18 april 2001 heeft ID-Lelystad, Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid B.V. aan appellant meegedeeld niet te voldoen aan het door hem met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur gedane verzoek hem in het bezit te stellen van alle testen op mond- en klauwzeer uitgevoerd op het veebestand van een bepaald bedrijf te Kootwijkerbroek, omdat ID-Lelystad geen bestuursorgaan is in de zin van de Wob.
Uitspraak
200205828/1.
Datum uitspraak: 26 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 24 september 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de besloten vennootschap "ID-Lelystad, Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid B.V."
1. Procesverloop
Bij brief van 18 april 2001 heeft ID-Lelystad, Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid B.V. (hierna: ID-Lelystad) aan appellant meegedeeld niet te voldoen aan het door hem met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) gedane verzoek hem in het bezit te stellen van alle testen op mond- en klauwzeer uitgevoerd op het veebestand van een bepaald bedrijf te Kootwijkerbroek, omdat ID-Lelystad geen bestuursorgaan is in de zin van de Wob.
Bij brief van 20 april 2001 heeft appellant hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 24 september 2002, verzonden op 26 september 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroep dat is ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. N.W.A. Tollenaar, advocaat te Den Haag, is verschenen. ID-Lelystad is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wob is deze wet van toepassing op de volgende bestuursorganen:
a. Onze Ministers;
b. de bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie;
c. bestuursorganen die onder de verantwoordelijkheid van de onder a en b genoemde organen werkzaam zijn;
d. andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.
2.2. Appellant betwist het oordeel van de rechtbank dat ID-Lelystad geen bestuursorgaan is als bedoeld in de Awb op grond waarvan de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard.
2.2.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat ID-Lelystad geen bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Hiertoe is immers vereist dat ID-Lelystad krachtens publiekrecht is ingesteld dan wel dat sprake is van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon waarvan ID-Lelystad als een orgaan kan worden aangemerkt. Hiervan is niet gebleken. Uit de stukken blijkt dat ID-Lelystad een besloten vennootschap naar burgerlijk recht is. Zij is zelf dan ook niet een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is opgericht. Evenmin kan uit de stukken worden opgemaakt dat zij als een orgaan van een andere rechtspersoon, die krachtens publiekrecht is opgericht, valt aan te merken. Appellant heeft in dit verband verwezen naar de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek. Uit de statuten van deze stichting valt niet op te maken dat ID-Lelystad een orgaan van deze stichting is. Ook anderszins is daarvan niet gebleken. Voorts kan de vraag worden gesteld of deze stichting zelf krachtens publiekrecht is opgericht. Appellant heeft in dit verband ook naar voren gebracht dat de stichting bestuurlijk gelijk zou zijn te stellen met de Landbouwuniversiteit Wageningen, maar daarmee introduceert appellant een gelijkstelling die geen basis vindt in de wettelijke bepalingen, waar het hier om gaat.
2.2.2. Evenzeer terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat ID-Lelystad niet kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
Gezien onder meer de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2000 (AB 2001, 246) is daartoe vereist dat aan ID-Lelystad een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het verrichten van een publiekrechtelijke rechtshandeling is toegekend. Niet is gebleken dat aan ID-Lelystad op het gebied van de vaststelling en bestrijding van mond- en klauwzeer bevoegdheden zijn toegekend die uitmonden in de uitoefening van openbaar gezag, dat wil zeggen het verrichten van een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onderschreven wordt in dit verband het oordeel van de rechtbank dat aan ID-Lelystad geen bevoegdheid is verleend om op basis van uitkomsten van het laboratoriumonderzoek – waartoe haar anonieme monsters ter beschikking staan – beslissingen te nemen waardoor de rechtspositie van andere rechtssubjecten zou kunnen worden gewijzigd.
2.2.3. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ID-Lelystad terecht niet aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van de Awb.
2.3. Voorts heeft appellant betoogd dat ID-Lelystad een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf is, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob, nu zij moet worden aangemerkt als rechtsopvolger van het Centraal Diergeneeskundig Instituut (hierna: CDI), dat een onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) werkzame, dienst, instelling of bedrijf is.
2.3.1. Dit betoog faalt. Bij de rechtbank heeft ID-Lelystad aangegeven dat het CDI niet meer bestaat en ook geen rechtsvoorganger is van ID-Lelystad. De stukken noch het verhandelde ter zitting geven aanleiding voor een ander oordeel over de gestelde rechtsopvolging van het CDI door ID-Lelystad. Ook anderszins zijn er geen aanwijzingen dat ID-Lelystad onder verantwoordelijkheid van bovengenoemd Ministerie werkzaam zou zijn.
2.4. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank zich terecht onbevoegd verklaard op de grond dat geen sprake was van een bestuursorgaan dat heeft geweigerd een besluit te nemen dan wel niet tijdig een besluit heeft genomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2003
204-402.