Home

Raad van State, 14-04-2004, AO7507, 200305857/1

Raad van State, 14-04-2004, AO7507, 200305857/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 29 juli 2003, kenmerk 929302, zoals gewijzigd bij besluit van 15 september 2003, kenmerk 939756, heeft verweerder Texmowa Holding B.V. vergunning krachtens de Grondwaterwet verleend voor het onttrekken van 10 m3 grondwater per uur en voor het overige vergunning geweigerd.

Uitspraak

200305857/1.

Datum uitspraak: 14 april 2004

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid

"Texmowa Textielveredeling B.V.” en "Texmowa Holding B.V.",

gevestigd te Helmond,

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2003, kenmerk 929302, zoals gewijzigd bij besluit van 15 september 2003, kenmerk 939756, heeft verweerder Texmowa Holding B.V. vergunning krachtens de Grondwaterwet verleend voor het onttrekken van 10 m3 grondwater per uur en voor het overige vergunning geweigerd.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 27 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2003, beroep ingesteld. Het beroep is aangevuld bij brief van 30 september 2003.

Bij brief van 17 oktober 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2003. Appellanten zijn vertegenwoordigd door ing. S. Kramer, gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door ing. J. Ram en ing. P. Struijk, ambtenaren van de provincie.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten stellen dat verweerder de twee grondwaterputten van Texmowa Textielveredeling B.V. en Texmowa Holding B.V. ten onrechte als één inrichting heeft aangemerkt. Zij voeren daartoe aan, kort weergegeven, dat die putten door verschillende rechtspersonen worden geëxploiteerd, dat ze beide van een pomp zijn voorzien, dat ze van elkaar zijn gescheiden door een openbare weg en dat het gebruik van het grondwater per put verschilt. Volgens appellanten had verweerder bovendien de twee aanvragen niet als gezamenlijke aanvraag mogen behandelen. Voorzover beide inrichtingen al zijn aan te merken als één inrichting, stellen zij zich op het standpunt dat op grond van hun bedrijfsbelang tijdelijk meer had moeten worden vergund dan een onttrekking van 10 m3 water per uur, in afwachting van de uitkomsten van het experiment met waterbesparende technieken.

2.2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet is het verboden grondwater te onttrekken of water te infiltreren, tenzij daarvoor door gedeputeerde staten een vergunning is verleend.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder onttrekken van grondwater verstaan: onttrekken van grondwater door middel van een inrichting. Onder inrichting wordt verstaan: een inrichting of werk, bestemd tot het onttrekken van grondwater.

Ingevolge het tweede lid worden als één inrichting aangemerkt, de inrichtingen tot het onttrekken van grondwater die een samenhangend geheel vormen.

2.3. De Afdeling gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

2.3.1. Op 26 maart 2003 heeft verweerder twee aanvragen ontvangen voor grondwateronttrekkingen. De aanvragen zijn gedaan op een daartoe bestemd provinciaal aanvraagformulier. De aanvragen zijn volledig ingevuld en ondertekend door [naam]. Het betreft een aanvraag van Texmowa B.V., kadastrale aanduiding gemeente Helmond, sectie F, nummer 667 en een aanvraag van Texmowa Textielveredeling B.V., kadastrale aanduiding gemeente Helmond, sectie F, nr. 189. De eerstgenoemde aanvraag is per abuis gesteld op naam van Texmowa B.V. in plaats van Texmowa Holding B.V. Op beide aanvragen is als doel ingevuld: proceswater ten behoeve van het voorbehandelen en verven van textiel. De aanvragen hebben betrekking op twee bestaande putten met een pompinstallatie. Die installaties hebben beide een capaciteit van 10 m3 (gezamenlijke capaciteit: 20 m3). De putten liggen op hetzelfde bedrijfsterrein. De afstand tussen de putten is 87 meter. De putten onttrekken grondwater uit hetzelfde grondwaterpakket. Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat het bedrijf van appellanten één inrichting vormt in de zin van de Wet milieubeheer. Volgens het uittreksel uit het handelsregister is Texmowa Holding B.V. de enige bestuurder van Texmowa Textielveredeling B.V.

2.3.2. De Afdeling overweegt op grond daarvan het volgende.

2.3.3. Het gebruik van de twee onttrekkingsputten voor hetzelfde bedrijf en de ligging van die putten op het terrein van dat bedrijf, zijn aanwijzingen om aan te nemen dat sprake is van een samenhangend geheel in de zin van artikel 1, tweede lid, van de Grondwaterwet. Aan die feitelijke samenhang doet niet af dat appellanten de zeggenschap over de putten formeel hebben verdeeld tussen twee afzonderlijke privaatrechtelijke rechtspersonen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder daarom terecht geoordeeld dat die putten een samenhangend geheel vormen in de zin van artikel 1, tweede lid, van de Grondwaterwet en aldus samen moeten worden aangemerkt als één inrichting in de zin van die wet. Gezien die samenhang heeft verweerder beide vergunningaanvragen gezamenlijk kunnen behandelen.

2.4. Overeenkomstig het beleid van verweerder voor zogeheten “kleine onttrekkingen” heeft verweerder aan Texmowa Holding B.V. een vergunning verleend voor het onttrekken van in totaal 10 m3 grondwater per uur uit de beide putten en vergunning geweigerd voor de overige aangevraagde 10 m3. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd over hun bedrijfsbelang en over de te verwachten invoering van waterbesparende technieken, leidt de Afdeling niet tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid had moeten afwijken van dat beleid.

2.5. Concluderend is de Afdeling van oordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Stolker

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2004

157.