Raad van State, 05-01-2005, AR8743, 200400393/1
Raad van State, 05-01-2005, AR8743, 200400393/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 5 januari 2005
- Datum publicatie
- 5 januari 2005
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2005:AR8743
- Zaaknummer
- 200400393/1
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 7:11, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 10:3, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024], Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 168
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 24 juni 2003, kenmerk 03/122217, heeft verweerder een verzoek van appellant van 28 oktober 2002 om ten aanzien van het Graaf Huyn College bestuurlijke handhavingsmiddelen toe te passen, afgewezen.
Uitspraak
200400393/1.
Datum uitspraak: 5 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Geleen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2003, kenmerk 03/122217, heeft verweerder een verzoek van appellant van 28 oktober 2002 om ten aanzien van het Graaf Huyn College bestuurlijke handhavingsmiddelen toe te passen, afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2003, kenmerk 2003/142944, verzonden op 11 december 2003, is het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2004, beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 22 juni 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.C.J. Lamers-Beckers en J.S. Bruinsma, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is het Graaf Huyn College, vertegenwoordigd door J. Hettinga, gemachtigde, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Appellant voert aan dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, nu het primaire besluit is genomen door het college van burgemeester en wethouders en de bestreden beslissing op bezwaar door de burgemeester.
2.2. Verweerder stelt dat de burgemeester het besluit heeft genomen in mandaat, krachtens de mandaatsregeling zoals die destijds luidde. De Afdeling gaat daarvan uit.
2.3. De Afdeling overweegt het volgende.
2.3.1. Ingevolge artikel 168, eerste lid, van de Gemeentewet kan het college van burgemeester en wethouders één of meer leden van het college machtigen tot uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid uit naam en onder verantwoordelijkheid van het college uitgeoefend; het gaat dus om mandaat.
2.3.2. Ingevolge artikel 10:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet.
2.3.3. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht dient een ontvankelijk bezwaar tegen een besluit te leiden tot heroverweging van dat besluit op grondslag van het bezwaar en wordt het bestreden besluit herroepen voorzover de heroverweging daartoe aanleiding geeft; voorzover nodig wordt in de plaats van het herroepen besluit een nieuw besluit genomen. De heroverweging betreft niet alleen de rechtmatigheid van het bestreden besluit maar ook de eventuele beleids- en beoordelingsaspecten daarvan.
2.3.4. De vraag die thans voorligt is of de aard van de heroverwegingsbevoegdheid zoals deze blijkt uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, toelaat dat een collegiaal bestuursorgaan de bevoegdheid om te beslissen op bezwaren, ingebracht tegen besluiten die dat orgaan zelf heeft genomen, mandateert aan een lid van dat orgaan, óf dat de aard van de heroverwegingsbevoegdheid zich daartegen verzet.
De heroverweging, bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, vergt dat degene die de beslissing in bezwaar neemt, zich voldoende vrij moet voelen om indien nodig een ander besluit te nemen dan het in bezwaar bestreden besluit. In verband daarmee is het naar vaste jurisprudentie ontoelaatbaar dat de beslissing op een bezwaar dat zich richt tegen een door een bestuursorgaan zelf genomen besluit, krachtens mandaat wordt genomen door een aan dat bestuurorgaan ondergeschikte ambtenaar, of dat op een bezwaar wordt beslist door een ambtenaar die ondergeschikt is aan de ambtenaar die het in bezwaar bestreden besluit heeft genomen. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 30 maart 1999, no. E03.96.0783 (
), de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 maart 2002, no. 99/5009 MAW ( ), en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 4 juni 2002, no. AWB 01/373 ( ).Om soortgelijke redenen is het naar het oordeel van de Afdeling ontoelaatbaar – ook al gaat het hier niet om een ondergeschiktheidsverhouding – dat een lid van een collegiaal bestuursorgaan beslist op bezwaren, ingebracht tegen een besluit dat dat bestuurorgaan zelf heeft genomen. Het bestreden besluit komt daarom in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 10:3, eerste lid, in verband met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Reeds hierom is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven in verband hiermee geen bespreking.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen van 18 november 2003, kenmerk 2003/142944;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Sittard-Geleen te worden betaald aan appellant;
IV. gelast dat de gemeente Sittard-Geleen aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2005
262-372.