Raad van State, 20-12-2006, AZ4818, 200602581/1
Raad van State, 20-12-2006, AZ4818, 200602581/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 20 december 2006
- Datum publicatie
- 20 december 2006
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2006:AZ4818
- Zaaknummer
- 200602581/1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister) aan appellant op grond van de Stimuleringsregeling inrichting duurzame glastuinbouwgebieden een subsidie ten bedrage van maximaal € 10.272.900,- verleend.
Uitspraak
200602581/1.
Datum uitspraak: 20 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard,
appellant,
tegen de uitspraak in zaken nos. AWB 04/1968 en 04/1969 van de rechtbank Arnhem van 28 februari 2006 in het geding tussen:
1. het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard en
2. het Openbaar Lichaam Bengerden, gevestigd te Bemmel, gemeente Lingewaard
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister) aan appellant op grond van de Stimuleringsregeling inrichting duurzame glastuinbouwgebieden een subsidie ten bedrage van maximaal € 10.272.900,- verleend.
Bij besluit van 15 juli 2004 heeft de Minister het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 mei 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 augustus 2006 heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.R.J. Baneke, advocaat te Nijmegen, en de Minster, vertegenwoordigd door mr. C. Vermeulen, ambtenaar bij het ministerie, zijn verschenen. Voorts is het Openbaar Lichaam Bergerden, vertegenwoordigd door drs. M.P. Zee, ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling overweegt ambtshalve het volgende.
2.2. De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen het besluit van 15 juli 2004 is ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) aangevangen op 16 juli 2004 en, gelet op artikel 6:7 van de Awb, geëindigd op 26 augustus 2006.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is een beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.2.1. Voor de toepassing van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb geldt in dit geding het tijdstip van toevertrouwen van een geschrift aan TPG Post als tijdstip van indiening en daarbij wordt van de datum van het door TPG Post gestelde datumstempel uitgegaan. Indien op het geschrift geen door TPG Post aangebrachte datumstempel is gesteld, is er geen bewijs ten aanzien van het tijdstip ter postbezorging, als bedoel in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb en is deze bepaling niet van toepassing.
2.2.2. De rechtbank heeft overwogen dat appellant aannemelijk heeft gemaakt dat het op 27 augustus 2004 bij de rechtbank ontvangen beroepschrift op 26 augustus 2004 ter verzending is aangeboden aan Falkcourier, zodat het beroep overeenkomstig artikel 6:9, tweede lid, van de Awb voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en derhalve tijdig is ingediend.
De rechtbank is er evenwel aan voorbij gegaan dat, nu het beroepschrift niet per post, maar per koerier is bezorgd, artikel 6:9, tweede lid, van de Awb niet van toepassing is, en als datum van indiening van dit geschrift de ontvangst bij de rechtbank op 27 augustus 2004 geldt. Het beroepschrift is derhalve niet tijdig ingediend.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank door appellant ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 februari 2006 in zaken nos. AWB 04/1968 en 04/1969, voor zover aangevallen;
III. verklaart het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2006
164-496.