Raad van State, 04-04-2007, BA2198, 200604671/1
Raad van State, 04-04-2007, BA2198, 200604671/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 4 april 2007
- Datum publicatie
- 4 april 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2007:BA2198
- Zaaknummer
- 200604671/1
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:18, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:19, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:24, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:75, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:75a
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 12 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zeist (hierna: het college) aan appellante bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning aan de achterzijde over twee bouwlagen op het perceel [locatie] te Zeist (hierna: het perceel).
Uitspraak
200604671/1.
Datum uitspraak: 4 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 05/3263 van de rechtbank Utrecht van 16 mei 2006 in het geding tussen:
[wederpartij],
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeist.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zeist (hierna: het college) aan appellante bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning aan de achterzijde over twee bouwlagen op het perceel [locatie] te Zeist (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard onder verbetering van de motivering van het besluit van 12 april 2005.
Bij uitspraak van 16 mei 2006, verzonden op 18 mei 2006, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en voormelde beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 23 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 juli 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 30 augustus 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij besluit van 31 augustus 2006 heeft het college aan appellante vrijstelling verleend voor het vergroten van de woning aan de achterzijde over twee bouwlagen op het perceel.
Bij besluit van 12 september 2006 heeft het college het door [wederpartij] ingediende bezwaar tegen het besluit van 12 april 2005 gegrond verklaard en dit besluit, met verwijzing naar de bij besluit van 31 augustus 2006 verleende vrijstelling, gehandhaafd.
Na afloop van het vooronderzoek heeft appellante bij brief van 2 februari 2007 een nadere reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H.J. Kolff, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Appellante en [wederpartij] zijn met kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante heeft in de brief van 2 februari 2007 te kennen gegeven dat zij geen materieel belang meer heeft bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat de bouwvergunning bij het besluit van 12 september 2006 in stand is gelaten. Zij heeft haar hoger beroep beperkt tot een verzoek om veroordeling van het college in de door haar gemaakte proceskosten. Hiertoe voert zij aan dat het college aanvankelijk het bestemmingsplan onjuist heeft beoordeeld ten gevolge waarvan appellante proceskosten heeft moeten maken.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 maart 2005 in zaak no. 200406181/1, geeft de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Indien, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling over te gaan, geen belang meer bestaat bij een beoordeling van de zaak, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de appellant is tegemoetgekomen. Met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is dan een proceskostenveroordeling mogelijk.
Van tegemoetkomen in hiervoor bedoelde zin is in dit geval geen sprake. Appellante is niet degene geweest die bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 april 2005. Bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 12 september 2006 is weliswaar vrijstelling verleend, de bij besluit van 12 april 2005 verleende bouwvergunning is niet herroepen. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de door appellante gemaakte proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen. Voorts heeft appellante zelf betoogd dat zij geen materieel belang meer heeft bij het hoger beroep.
2.2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. [wederpartij] heeft geen gronden aangevoerd tegen de nieuwe beslissing op bezwaar die, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht wordt eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Derhalve is het beroep van [wederpartij] tegen dit besluit ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat, gelet op het vorenoverwogene, geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 12 september 2006 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Huijben
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007
313-488.