Home

Raad van State, 05-10-2007, BB5223, 200706498/2

Raad van State, 05-10-2007, BB5223, 200706498/2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
5 oktober 2007
Datum publicatie
10 oktober 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2007:BB5223
Zaaknummer
200706498/2

Inhoudsindicatie

Bij brief van 25 juli 2006 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de Minister) aan het Europese Octrooibureau (EOB) medegedeeld dat verzoeker valt in de categorie van "permanent residents" zoals omschreven in het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer.

Uitspraak

200706498/2.

Datum uitspraak: 5 oktober 2007

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

verzoeker

de Minister van Buitenlandse Zaken

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/536 van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 juli 2007 in het geding tussen:

verzoeker,

en

de Minister van Buitenlandse Zaken.

1.    Procesverloop

Bij brief van 25 juli 2006 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de Minister) aan het Europese Octrooibureau (EOB) medegedeeld dat verzoeker valt in de categorie van "permanent residents" zoals omschreven in het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer.

Bij besluit van 11 december 2006 heeft de Minister het door verzoeker daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 26 juli 2007, verzonden op 31 juli 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door verzoeker daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de Minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2007, hoger beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker hoger beroep ingesteld, onderscheidenlijk de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2007, waar verzoeker in persoon en de Minister, vertegenwoordigd door mr. S.G. Kemble en mr. drs. G.H. van den Borne, beiden ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Het verzoek strekt er toe dat de Voorzitter een voorziening treft inhoudende dat verzoeker door de Minister alsnog wordt aangemerkt als niet-permanent resident teneinde als werknemer van een internationale organisatie, het EOB, te worden vrijgesteld van het betalen van belasting van personenauto's en motorrijwielen en belasting over de toegevoegde waarde voor een door verzoeker aanschafte personenauto.

2.2.    In hoger beroep ligt allereerst voor de vraag of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat verzoeker geen belanghebbende is bij de brief van 25 juli 2006, alsmede de vraag of zij de Minister had moeten volgen in zijn standpunt dat die brief geen besluit is als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Naar voorlopig oordeel van de Voorzitter heeft de Minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de mededeling van 25 juli 2006 aan het EOB geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Deze mededeling is niet gericht op enig rechtsgevolg, gebaseerd op enig aan een aan het nationale recht ontleende bevoegdheid of taak van de Minister. Zij is gedaan in de verhouding tussen de Nederlandse Staat en het EOB, welke verhouding beheerst wordt door het Protocol on privileges and immunities of the European Patent Organisation (hierna: het Protocol) en de overeenkomst tussen de Europese Octrooiorganisatie en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende het onderdeel van het Europees Octrooibureau in 's-Gravenhage inclusief afzonderlijke overeenkomst (hierna: de Zetelovereenkomst), waarbij ten behoeve van het goed functioneren van die organisatie in privileges en immuniteiten is voorzien. De aanspraak op die privileges en immuniteiten, waaronder de vrijstelling voor werknemers van de EOB van het betalen van belasting van personenauto's en motorrijwielen en van belasting over de toegevoegde waarde voor de aanschaf van een personenauto, vloeit voort uit het Protocol en de Zetelovereenkomst. De mededeling daarover van de Minister, noch de statusvermelding op een door hem te verstrekken identiteitskaart is daarvoor constitutief. De in voormelde verhouding omtrent de uitleg of toepassing van de Zetelovereenkomst kunnen door partijen ingevolge artikel 19 van die overeenkomst worden voorgelegd aan een scheidsgerecht.

2.3.    Op grond van vorenoverwogene acht de Voorzitter het waarschijnlijk dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van verzoeker in rechte stand zal houden. De Voorzitter ziet daarom geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening.

2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom    w.g. Poot

Voorzitter    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2007

362.