Home

Raad van State, 02-01-2008, BC1017, 200703196/1

Raad van State, 02-01-2008, BC1017, 200703196/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
2 januari 2008
Datum publicatie
2 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:RVS:2008:BC1017
Zaaknummer
200703196/1
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 7:2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 9 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van de kozijnen in de voorgevel van de woning op het perceel [locatie] te Maastricht (hierna: het perceel).

Uitspraak

200703196/1.

Datum uitspraak: 2 januari 2008

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1575 van de rechtbank Maastricht van 27 maart 2007 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van de kozijnen in de voorgevel van de woning op het perceel [locatie] te Maastricht (hierna: het perceel).

Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 1 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 28 juni 2007 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2007, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door S. Gangabisoensingh, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zijn brief van 16 april 2006 heeft mogen aanmerken als een mededeling dat [appellant] afziet van het recht gehoord te worden. Daartoe voert hij onder meer aan dat hij van zijn intentie om van het wettelijk recht om gehoord te worden gebruik te maken zowel telefonisch als schriftelijk aan het college heeft doen blijken.

2.1.1.     Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.

   Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder c, kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.    

2.1.2.    Het betoog slaagt. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat het college de brief van [appellant] van 16 april 2006 niet heeft mogen aanmerken als een mededeling dat [appellant] afziet van het recht gehoord te worden, nu hij in die brief slechts aangeeft niet op het aangegeven tijdstip aanwezig te kunnen zijn. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 2 juli 2003, in zaak nr. 200203484/1 (JB 2003/230), overweegt de Afdeling dat het in beginsel in strijd is met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb een hoorzitting niet uit te stellen wanneer een belanghebbende direct na de uitnodiging van de hoorzitting gemotiveerd heeft meegedeeld op het aangegeven tijdstip niet te kunnen verschijnen. Nu [appellant] bij brief van 13 april 2006 is uitgenodigd voor de hoorzitting op 4 mei 2006 en hij bij brief van 16 april 2006 gemotiveerd heeft aangegeven niet op deze datum te kunnen verschijnen, heeft het college gehandeld in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb door de hoorzitting niet uit te stellen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.2.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 23 mei 2006 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. In verband met hetgeen hierna wordt overwogen, ziet de Afdeling evenwel aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 23 mei 2006 in stand blijven.

2.3.    Eerst in hoger beroep voert [appellant] aan dat het college heeft gehandeld in strijd met artikel 7:4 van de Awb door de op de zaak betrekking hebbende stukken vanaf 26 april 2006 ter inzage te leggen, terwijl tot 23 april 2006 nader stukken konden worden ingediend. Nu de rechtbank daarover geen oordeel heeft kunnen geven en niet valt in te zien dat [appellant] dit niet eerder heeft kunnen aanvoeren, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.

2.4.    Het bouwplan voorziet in het geheel vervangen van de aluminium kozijnen in de voorgevel van de woning door kunststof kozijnen.

2.5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de adviezen van de welstandscommissie van de gemeente Maastricht (hierna: de welstandscommissie) van 8 november 2005 en 3 maart 2006 niet aan het besluit van 23 mei 2006 ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe voert hij aan dat de welstandsnota "Welstand Transparant" van de gemeente Maastricht (hierna: de welstandsnota) onduidelijke criteria bevat.

2.5.1.    Het college heeft geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het bouwplan wegens strijd met redelijke eisen van welstand. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op de adviezen van 8 november 2005 en 3 maart 2006 van de welstandscommissie, waarin is overwogen dat de kunststof kozijnen qua materiaal, detaillering, profilering, dimensionering en uitstraling in het geheel niet passend zijn bij het karakter van de waardevolle architectuur van de woning en hier ernstig afbreuk aan doen. Volgens de welstandscommissie dient bij vervanging van de kozijnen de oorspronkelijke kwaliteit leidend te zijn.

2.5.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 22 maart 2006 in zaak nr. 200506325/1 (www.raadvanstate.nl), mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. [appellant] heeft geen tegenadvies van een deskundige overgelegd ter bestrijding van de hiervoor aangehaalde welstandsadviezen. Anders dan [appellant] betoogt, staat de omstandigheid dat hij van mening is dat de welstandsnota onduidelijke criteria bevat er niet aan in de weg dat hij een tegenadvies van een deskundige had kunnen overleggen. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat de welstandsadviezen naar inhoud en wijze van totstandkoming ervan niet zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet aan zijn besluit tot weigering van de bouwvergunning ten grondslag heeft mogen leggen, faalt het betoog.2 januari 2008.

2.6.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 maart 2007 in zaak nr. 06/1575;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht van 23 mei 2006, kenmerk SOG 05-0850 B;

V.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maastricht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 46,50 (zegge: zesenveertig euro en vijftig eurocent); het dient door de gemeente Maastricht aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII.    gelast dat de gemeente Maastricht aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderd vijfenvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen     w.g. Lodder

Voorzitter     ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2008

17-531.