Raad van State, 16-01-2008, BC2096, 200704178/1
Raad van State, 16-01-2008, BC2096, 200704178/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 16 januari 2008
- Datum publicatie
- 17 januari 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2008:BC2096
- Zaaknummer
- 200704178/1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 5 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westerveld (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de afvalstoffeninzameling van het [bungalowpark] afgewezen.
Uitspraak
200704178/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Westerveld,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westerveld (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de afvalstoffeninzameling van het [bungalowpark] afgewezen.
Tegen het uitblijven van een besluit op het hiertegen door hem gemaakte bezwaar heeft [appellant] bij brief van 15 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2007, beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 5 februari 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 21 augustus 2007 heeft het college een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2007, waar [appellant] in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door G.I.M. Dekker en E. Evers-Bos, beiden ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij brief van 24 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2007, heeft [appellant] verzocht het beroep tegen het uitblijven van een besluit op het tegen het besluit van 5 februari 2007 gemaakte bezwaar verder af te handelen als beroep tegen het besluit op het bezwaarschrift. De Afdeling leidt hier uit af dat het beroep, voor zover gericht tegen het uitblijven van een besluit op het bezwaar, wordt ingetrokken. Gezien het vorenstaande is in deze procedure enkel nog het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 18 juli 2007 aan de orde.
2.2. Ingevolge artikel 10.21, eerste lid, van de Wet milieubeheer dragen de gemeenteraad en burgemeester en wethouders, al dan niet in samenwerking met de gemeenteraad en burgemeester en wethouders van andere gemeenten, ervoor zorg dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.
Ingevolge artikel 10.23, eerste lid, van deze wet stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
Ingevolge artikel 10.26, eerste lid, aanhef en onder a, van deze wet kan de gemeenteraad, in afwijking van artikel 10.21, in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen bij de afvalstoffenverordening bepalen dat: huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld nabij elk perceel.
2.3. Bij brief van 14 december 2006 heeft [appellant] het college verzocht om de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van het bungalowpark met onmiddellijke ingang te beëindigen wegens strijd met de wet.
2.3.1. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de inzameling door middel van een verzamelcontainer op het adres [locatie] door de afstand tot zijn perceel en alle andere percelen op het bungalowpark onrechtmatig is en daarom moet worden beëindigd. Volgens hem wordt dit bevestigd door de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2006 in de zaken nrs. 200510179/1 en 200601671/1.
2.3.2. Het college stelt zich op het standpunt dat het niet beëindigen van de inzameling door middel van een verzamelcontainer op het adres [locatie] niet in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de Wet milieubeheer, zodat het niet bevoegd is ter zake handhavend op te treden.
2.3.3. Het in de brief van 14 december 2006 vervatte verzoek tot handhaving is gericht op algehele beëindiging van de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen, afkomstig van percelen op het bungalowpark, door verwijdering van de verzamelcontainer die is geplaatst op het adres [locatie].
De Afdeling heeft bij uitspraak van 22 maart 2006 in de zaken nrs. 200510179/1 en 200601671/1 het besluit van het college van 24 februari 2006, kenmerk 06/3178, vernietigd. Bij dit besluit heeft het college onder meer een verharde toegangsweg bij het perceel [locatie] aangewezen als opstelplaats voor een container voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen, afkomstig van het bungalowpark. Deze uitspraak brengt met zich dat de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen, afkomstig van het bungalowpark, door middel van deze container niet langer kan worden aangemerkt als inzameling nabij elk perceel als bedoeld in artikel 10.26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer. Dit maakt evenwel niet dat het niet beëindigen van de inzameling op deze locatie in strijd zou zijn met dit artikellid. In artikel 10.26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer wordt immers alleen een bevoegdheid aan de gemeenteraad toegekend, zodat het niet beëindigen van een bepaalde wijze van inzameling geen strijd met dit artikellid kan opleveren. Evenmin kan het niet beëindigen van de inzameling op deze locatie in strijd zijn met artikel 10.21, eerste lid, van de Wet milieubeheer, nu dit artikellid een plicht inhoudt voor onder meer het college om zorg te dragen voor minimaal een bepaald niveau van inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Dit brengt met zich dat slechts een nalaten om in te zamelen in strijd kan zijn met dit artikellid, doch niet het niet beëindigen van een bepaalde wijze van inzameling. Ook overigens is niet gebleken dat het niet beëindigen van de inzameling op deze locatie in strijd is met hetgeen bij of krachtens de Wet milieubeheer is bepaald.
Gezien het vorenstaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet bevoegd is ter zake handhavend op te treden.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2008
288.