Raad van State, 12-06-2009, BI9019, 200901967/1/V3
Raad van State, 12-06-2009, BI9019, 200901967/1/V3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 12 juni 2009
- Datum publicatie
- 22 juni 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2009:BI9019
- Zaaknummer
- 200901967/1/V3
Inhoudsindicatie
Vreemdelingenbewaring / Suriname / zicht op uitzetting
De vreemdeling is op 1 februari 2009 in bewaring gesteld. Hem is medegedeeld dat hij op 7 oktober 2009 bij de Surinaamse autoriteiten zou worden gepresenteerd. Ter zitting van de Afdeling heeft de staatssecretaris benadrukt dat deze datum slechts een indicatie vormde, omdat de mogelijkheid bestond dat vóór 7 oktober 2009 plaatsen op de wachtlijst vrijkwamen. De staatssecretaris voerde ten tijde hier van belang als beleid dat bij de toebedeling van die vrijgekomen plaatsen de voorkeur uitging naar vreemdelingen uit de strafrechtketen en vreemdelingen die hadden verklaard vrijwillig te willen terugkeren. Uit het verslag van het vertrekgesprek dat op 4 maart 2009 met de vreemdeling is gehouden, blijkt dat hem tijdens dat gesprek is gevraagd een zogenoemde vrijwilligersverklaring op te stellen, maar dat hij dat niet heeft gedaan, omdat hij dit eerst met zijn raadsman wilde bespreken.
Ter zitting van de Afdeling heeft de staatssecretaris voorts verklaard zich voortdurend diplomatieke inspanningen te hebben getroost om te komen tot wijzigingen in de wijze waarop de Surinaamse autoriteiten de vaststelling van de nationaliteit en identiteit van Surinaamse vreemdelingen ter hand nemen. Deze inspanningen hebben ertoe geleid dat op 9 oktober 2008 op ministerieel niveau een Memorandum of Understanding (hierna: MoU) is gesloten. Sindsdien is op ambtelijk niveau een werkgroep bezig met de uitwerking van de uitvoeringsafspraken. In april 2009 is in overleg met de Surinaamse autoriteiten een nieuwe werkwijze tot stand gekomen. Voorheen ving het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van Surinaamse vreemdelingen aan met een presentatie in persoon. Thans is overeengekomen dat wekelijks aanvragen om een noodpaspoort worden aangeleverd bij het Consulaat-Generaal van Suriname, dat deze aanvragen naar het Centraal Bureau Burgerzaken te Paramaribo doorgeleidt. Indien dit bureau de nationaliteit en identiteit van een vreemdeling heeft bevestigd, zal alsnog een presentatie in persoon plaatsvinden. Deze nieuwe werkwijze, die sinds 16 april 2009 wordt toegepast, zal volgens de staatssecretaris tot een wezenlijke versnelling van het onderzoek leiden.
Vaststaat dat de hiervoor bedoelde nieuwe werkwijze nog niet schriftelijk is vastgelegd en de uitvoeringsafspraken nadere uitwerking behoeven. Het is de staatssecretaris niet bekend of de nieuwe werkwijze reeds tot een wezenlijke versnelling van het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van in bewaring gestelde Surinaamse vreemdelingen heeft geleid. Het ligt op de weg van de staatssecretaris voortvarendheid te betrachten bij het verwezenlijken van zijn streven om, in samenwerking met de Surinaamse autoriteiten, binnen afzienbare termijn tot daadwerkelijke bespoediging van dat onderzoek te komen.
Uit het onder 2.3.1. overwogene volgt dat ten tijde van de inbewaringstelling van de vreemdeling, die plaatsvond vóór de invoering van de nieuwe werkwijze, de reële mogelijkheid bestond de vreemdeling aanzienlijk eerder bij de Surinaamse autoriteiten te presenteren dan op de daarvoor gereserveerde datum. Gelet op de inmiddels gehanteerde nieuwe werkwijze is, hoewel deze nog nader beslag dient te krijgen, voorts geenszins uitgesloten dat thans langs die weg tot een bespoediging van het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling zal kunnen worden gekomen. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat ten tijde van de inbewaringstelling van de vreemdeling het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbrak, dan wel nadien zodanig zicht is komen te vervallen.
De beroepsgrond faalt.
Uitspraak
200901967/1/V3.
Datum uitspraak: 12 juni 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 16 maart 2009 in zaak nr. 09/6702 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2009 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht (hierna: de rechtbank), het met een kennisgeving vanwege de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) daartegen aanhangig gemaakte beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 maart 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2009, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.W. van Leeuwen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. De zaak is ter zitting tegelijkertijd behandeld met zaak nr. 200902467/1.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de in artikel 94, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) gestelde termijn zozeer verband houdt met de duur van de vrijheidsbeneming dat deze kan worden aangemerkt als een termijn van vrijheidsontneming waarvoor de Algemene termijnenwet (hierna: de Atw) ingevolge artikel 4, aanhef en onder c, van die wet niet geldt, dat hieraan niet afdoet dat de vreemdeling niet zelf binnen deze termijn beroep heeft ingesteld en dat, nu deze termijn in dit geval eindigde op 1 maart 2009, de maatregel van bewaring met ingang van 2 maart 2009 onrechtmatig is geworden.
Daartoe betoogt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat de termijn genoemd in het eerste lid van artikel 94 van de Vw 2000 wezenlijk verschilt van die genoemd in het tweede lid. Daarbij is van belang dat de vreemdeling zelf beroep kan instellen. De rechtbank is eraan voorbijgegaan dat artikel 5, vierde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 15, tweede lid, van de Grondwet de staatssecretaris niet verplichten een kennisgeving aan de rechtbank te zenden, indien een vreemdeling zelf geen beroep instelt tegen zijn inbewaringstelling, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. De in deze grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (uitspraak van 23 maart 2009 in zaak nr. 200900560/1/V3; www.raadvanstate.nl) beantwoord. De overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, zijn ook in dit geval van toepassing.
In het geval van de vreemdeling eindigde de in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 gestelde termijn op zondag 1 maart 2009. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Atw werd deze termijn verlengd tot en met maandag 2 maart 2009. De staatssecretaris heeft de rechtbank op die dag en derhalve tijdig van de inbewaringstelling van de vreemdeling in kennis gesteld.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 1 februari 2009 van de staatssecretaris beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.3. In beroep heeft de vreemdeling, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd. Er bestaat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn, omdat hij eerst op 7 oktober 2009 bij de Surinaamse autoriteiten kan worden gepresenteerd. Of de presentatie naar voren kan worden gehaald, is onzeker. De staatssecretaris bepaalt zelf de volgorde van de presentatielijst. De vreemdeling werkt volledig mee, maar is zijn paspoort kwijtgeraakt. Nadat de presentatie heeft plaatsgevonden, zal nader onderzoek moeten plaatsvinden, zodat de bewaring nog langer zal duren.
2.3.1. De vreemdeling is op 1 februari 2009 in bewaring gesteld. Hem is medegedeeld dat hij op 7 oktober 2009 bij de Surinaamse autoriteiten zou worden gepresenteerd. Ter zitting van de Afdeling heeft de staatssecretaris benadrukt dat deze datum slechts een indicatie vormde, omdat de mogelijkheid bestond dat vóór 7 oktober 2009 plaatsen op de wachtlijst vrijkwamen. De staatssecretaris voerde ten tijde hier van belang als beleid dat bij de toebedeling van die vrijgekomen plaatsen de voorkeur uitging naar vreemdelingen uit de strafrechtketen en vreemdelingen die hadden verklaard vrijwillig te willen terugkeren. Uit het verslag van het vertrekgesprek dat op 4 maart 2009 met de vreemdeling is gehouden, blijkt dat hem tijdens dat gesprek is gevraagd een zogenoemde vrijwilligersverklaring op te stellen, maar dat hij dat niet heeft gedaan, omdat hij dit eerst met zijn raadsman wilde bespreken.
Ter zitting van de Afdeling heeft de staatssecretaris voorts verklaard zich voortdurend diplomatieke inspanningen te hebben getroost om te komen tot wijzigingen in de wijze waarop de Surinaamse autoriteiten de vaststelling van de nationaliteit en identiteit van Surinaamse vreemdelingen ter hand nemen. Deze inspanningen hebben ertoe geleid dat op 9 oktober 2008 op ministerieel niveau een Memorandum of Understanding (hierna: MoU) is gesloten. Sindsdien is op ambtelijk niveau een werkgroep bezig met de uitwerking van de uitvoeringsafspraken. In april 2009 is in overleg met de Surinaamse autoriteiten een nieuwe werkwijze tot stand gekomen. Voorheen ving het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van Surinaamse vreemdelingen aan met een presentatie in persoon. Thans is overeengekomen dat wekelijks aanvragen om een noodpaspoort worden aangeleverd bij het Consulaat-Generaal van Suriname, dat deze aanvragen naar het Centraal Bureau Burgerzaken te Paramaribo doorgeleidt. Indien dit bureau de nationaliteit en identiteit van een vreemdeling heeft bevestigd, zal alsnog een presentatie in persoon plaatsvinden. Deze nieuwe werkwijze, die sinds 16 april 2009 wordt toegepast, zal volgens de staatssecretaris tot een wezenlijke versnelling van het onderzoek leiden.
Ten slotte heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de Surinaamse autoriteiten in 2008 in veertien gevallen hebben toegezegd een laissez passer te zullen verstrekken en dat zij ook daarna toezeggingen van die strekking hebben gedaan, voor het laatst in april 2009.
2.3.2. Vaststaat dat de hiervoor bedoelde nieuwe werkwijze nog niet schriftelijk is vastgelegd en de uitvoeringsafspraken nadere uitwerking behoeven. Het is de staatssecretaris niet bekend of de nieuwe werkwijze reeds tot een wezenlijke versnelling van het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van in bewaring gestelde Surinaamse vreemdelingen heeft geleid. Het ligt op de weg van de staatssecretaris voortvarendheid te betrachten bij het verwezenlijken van zijn streven om, in samenwerking met de Surinaamse autoriteiten, binnen afzienbare termijn tot daadwerkelijke bespoediging van dat onderzoek te komen.
Uit het onder 2.3.1. overwogene volgt dat ten tijde van de inbewaringstelling van de vreemdeling, die plaatsvond vóór de invoering van de nieuwe werkwijze, de reële mogelijkheid bestond de vreemdeling aanzienlijk eerder bij de Surinaamse autoriteiten te presenteren dan op de daarvoor gereserveerde datum. Gelet op de inmiddels gehanteerde nieuwe werkwijze is, hoewel deze nog nader beslag dient te krijgen, voorts geenszins uitgesloten dat thans langs die weg tot een bespoediging van het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling zal kunnen worden gekomen. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat ten tijde van de inbewaringstelling van de vreemdeling het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbrak, dan wel nadien zodanig zicht is komen te vervallen.
De beroepsgrond faalt.
2.4. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling het door de vreemdeling tegen het besluit van 1 februari 2009 van de staatssecretaris ingestelde beroep ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 16 maart 2009 in zaak nr. 09/6702;
III.verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2009
551.
Verzonden: 12 juni 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak