Home

Raad van State, 12-10-2011, BT7381, 201104292/1/H2

Raad van State, 12-10-2011, BT7381, 201104292/1/H2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
12 oktober 2011
Datum publicatie
12 oktober 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2011:BT7381
Formele relaties
Zaaknummer
201104292/1/H2

Inhoudsindicatie

Bij onderscheiden besluiten van 30 september 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil.

Bij besluit van 23 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 maart 2011, verzonden op 17 maart 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2011, hoger beroep ingesteld.

Uitspraak

201104292/1/H2.

Datum uitspraak: 12 oktober 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Gouda,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 maart 2011 in zaken nrs. 10/6222 en 10/6226 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

1. Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 30 september 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil.

Bij besluit van 23 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 maart 2011, verzonden op 17 maart 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2011, hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2011, waar [appellant], in persoon, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. Schütz, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49 (voor 1 januari 2009) en artikel 5 (na 1 januari 2009), van toepassing.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de Belastingdienst de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

2.2. De Belastingdienst heeft de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil omdat hij niet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een kinderopvangtoeslag voldoet en hierop dus geen recht heeft.

2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst terecht tot deze herziening is overgegaan, nu niet is gebleken dat [appellant] een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten als bedoeld in artikel 52 van de Wko.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Hij voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat er voor hem geen aanleiding was aan de rechtmatigheid van de verstrekte voorschotten te twijfelen, nu hij de benodigde informatie aan de Belastingdienst heeft verstrekt. Verder betoogt [appellant] dat hij gezien de herziening van het voorschot over 2008 bij besluit van 14 november 2008 en de betaling van de voorschotten er van mocht uitgaan dat hij recht heeft op kinderopvangtoeslag. Tot slot voert [appellant] aan dat hem niets valt te verwijten, omdat hij aan alle door de Belastingdienst gestelde voorwaarden heeft voldaan en dat van hem niet kan worden verlangd dat hij de verstrekte voorschotten na eerdere betaling aan de gastouder alsnog moet terugbetalen aan de Belastingdienst, mede omdat hij dit geld niet meer heeft.

2.4.1. Allereerst wordt overwogen dat de besluiten van 30 september 2009 en 23 augustus 2010 niet zien op de terugvordering van door de Belastingdienst uitbetaalde voorschotten kinderopvangtoeslag. Hetgeen [appellant] over de terugvordering aanvoert, kan hier dan ook niet aan de orde komen.

2.4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 juli 2011 in zaak nr. 201100797/1/H2; www.raadvanstate.nl) bestaat geen recht op een voorschot kinderopvangtoeslag indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko die de basis vormt voor de kinderopvang. Nu geen overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko is overgelegd, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat niet is gebleken dat [appellant] met het gastouderbureau een overeenkomst heeft gesloten. Dit betekent dat over de jaren 2008 en 2009 geen recht bestaat op een voorschot kinderopvangtoeslag.

Anders dan [appellant] betoogt, hoeft de Belastingdienst gezien artikel 16, eerste lid, van de Awir alvorens een voorschot kinderopvang toe te kennen niet over alle definitieve gegevens te beschikken. Daarnaast vindt controle van gegevens veelal achteraf plaats. Voor zover [appellant] in dit verband een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, heeft de rechtbank terecht overwogen dat dit beroep faalt. Een voorschot wordt slechts verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 augustus 2009, in zaak nr. 200808702/1/H2; www.raadvanstate.nl), vloeit uit artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde lid, van de Awir voort dat aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van voormelde bepaling (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004/05, 29 764, nr. 3, blz. 48 en 49) kan worden afgeleid dat bedoeld is dat een verleend voorschot kan worden herzien, indien na de verlening blijkt dat dit tot een hoger of lager bedrag is toegekend, dan dat waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. Dat bij besluit van 14 november 2008 de Belastingdienst het voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2008, naar aanleiding van een wijzigingsformulier van [appellant], al heeft herzien, brengt niet met zich dat de Belastingdienst nadien niet wederom tot herziening kan overgaan. De Belastingdienst heeft bij besluit van 30 september 2009 tot herziening besloten, omdat is gebleken dat ook het eerder herziene voorschot op een hoger bedrag is vastgesteld dan waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. Artikel 16, vierde lid, van de Awir staat hieraan niet in de weg. Dat [appellant], naar hij stelt, de aan hem gevraagde informatie aan de Belastingdienst heeft verschaft, betekent evenmin dat hij er op mocht vertrouwen dat de Belastingdienst de voorschotten niet zou herzien. Daargelaten dat [appellant] de gevraagde overeenkomst met het gastouderbureau niet heeft overgelegd, heeft de Belastingdienst nadere gegevens opgevraagd teneinde te controleren of [appellant] aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een kinderopvangtoeslag voldoet. Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat de Belastingdienst nadat hij bij brieven van 10 december 2008 en 6 april 2009 gegevens had overgelegd, niet meteen tot herziening is overgegaan, maar eerst bij de besluiten van 30 september 2009 en dat de uitbetaling van de voorschotten in verband met controle bij het gastouderbureau tussentijds is stopgezet en later is hervat, deelt de Afdeling het oordeel van de rechtbank dat deze gang van zaken ongelukkig kan worden genoemd maar dat dit gezien genoemde jurisprudentie niet met zich brengt dat [appellant] er op mocht vertrouwen dat de Belastingdienst niet tot herziening zou overgaan.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Bindels

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011

85-680.