Raad van State, 01-08-2012, ECLI:NL:RVS:2012:4058, 201204390/2/A2
Raad van State, 01-08-2012, ECLI:NL:RVS:2012:4058, 201204390/2/A2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 1 augustus 2012
- Datum publicatie
- 15 juni 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2012:4058
- Zaaknummer
- 201204390/2/A2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 2 april 2007 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant sub 1] om schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
201204390/2/A2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de staatssecretaris van Financiën,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 april 2012 in zaak nr. 11/2533 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2007 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant sub 1] om schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2011 heeft de algemene bestuursrechter van de rechtbank het beroep van [appellant sub 1] tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het besluit van 2 april 2007 gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen op dit bezwaar.
Bij besluit van 3 maart 2011 heeft de staatssecretaris het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2012 heeft de algemene bestuursrechter van de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 maart 2011 vernietigd, het besluit van 2 april 2007 herroepen, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, de staatssecretaris veroordeeld tot betaling aan [appellant sub 1] van een schadevergoeding van € 2.000,00 en de staatssecretaris opgedragen het betaalde griffierecht van € 152,00 aan [appellant sub 1] te vergoeden. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2012, en de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei 2012, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 2 april 2007 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant sub 1] om schadevergoeding in verband met aan hem opgelegde aanslagen en navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting over de jaren 1975 tot en met 1978 en een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 juli 1977 tot en met 31 december 1979 niet-ontvankelijk verklaard. [appellant sub 1] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 27 oktober 2009 heeft de belastingrechter van de rechtbank zich bevoegd geacht tot kennisneming van het beroep van [appellant sub 1] tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. De belastingrechter heeft dit beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 april 2007 vernietigd, vastgesteld dat er geen grond is voor de gevraagde schadevergoeding en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. [appellant sub 1] heeft daartegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Gravenhage.
Bij uitspraak van 1 juni 2010 in zaak nr. 09/00801 en 09/00830 heeft het Hof geoordeeld dat het besluit van de staatssecretaris van 2 april 2007 niet een ingevolge de belastingwet genomen besluit is als bedoeld in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR), zodat de fiscale bestuursrechter van de rechtbank niet bevoegd was om over dit besluit in eerste instantie te oordelen. Daarmee is gegeven dat ook het Hof in hoger beroep geen oordeel toekomt over de inhoud van het besluit van de staatssecretaris. Volgens het Hof kan hieraan niet afdoen dat volgens de in het bestuursrecht geldende jurisprudentie, vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2000 in zaak nr. E03.97.0815 (LJN AA5241), de rechtmatigheid van een schadebesluit dient te worden beoordeeld aan de hand van de regels die gelden voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het schadeveroorzakende besluit. Deze jurisprudentie creëert naar het oordeel van het Hof geen rechtsingang en schept geen bevoegdheid tot het voeren van een rechtsgeding ten overstaan van de belastingrechter in een geschil omtrent een verzoek tot schadevergoeding als het onderhavige. Het Hof heeft de uitspraak van de belastingrechter van de rechtbank vernietigd en het geding teruggewezen naar de algemene bestuursrechter van de rechtbank. Tegen deze uitspraak is geen cassatie ingesteld.
Bij uitspraak van 22 februari 2011 heeft de algemene bestuursrechter van de rechtbank het beroep van [appellant sub 1] tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het besluit van 2 april 2007 gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een besluit te nemen op dat bezwaar.
De staatssecretaris heeft hieraan uitvoering gegeven en bij besluit van 3 maart 2011 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat tegen het besluit van 2 april 2007 geen bezwaar openstaat.
2.2. In de aangevallen uitspraak heeft de algemene bestuursrechter van de rechtbank overwogen dat indien, zoals in dit geval, is geopteerd voor de bestuursrechtelijke weg, het verzoek om schadevergoeding dient te worden ingediend bij het bestuursorgaan waaraan het vermeende schadeveroorzakend handelen moet worden toegerekend. Dat is in dit geval de inspecteur van de belastingen. De staatssecretaris heeft ten onrechte op het verzoek beslist. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de staatssecretaris het bezwaar gegrond had moeten verklaren, het besluit van 2 april 2007 had moeten herroepen en de aanvraag had moeten doorzenden aan de inspecteur. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. De rechtbank heeft de staatssecretaris om die reden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant sub 1] ten bedrage van € 2.000,00.
2.3. De Afdeling overweegt het volgende. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 1997 in zaak nr. H01.96.0587/801; AB 1997, 229) is de bestuursrechter slechts bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een zogenoemd zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over beroepen tegen de beweerdelijk schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Indien het beroep is gericht tegen een besluit op bezwaar van een bestuursorgaan, is de bestuursrechter wel bevoegd van het beroep kennis te nemen, maar is het bezwaar slechts ontvankelijk indien tegen de beweerdelijk schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf ook bezwaar en beroep openstond.
2.3.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit waartegen beroep bij een andere administratieve rechter kan of kon worden ingesteld.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de AWR, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 8:1, eerste, van de Awb tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, indien het betreft een belastingaanslag.
2.3.2. Het verzoek om schadevergoeding van [appellant sub 1] is gebaseerd op de onder 2.1 vermelde belastingaanslagen die aan hem zijn opgelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 26, eerste lid, van de AWR staat tegen deze aanslagen geen beroep open bij de algemene bestuursrechter van de rechtbank. Hieruit volgt dat tegen het besluit van 2 april 2007 inzake het verzoek van [appellant sub 1] om schadevergoeding wegens de aan hem opgelegde aanslagen evenmin bezwaar kon worden gemaakt. De staatssecretaris heeft het bezwaar tegen dat besluit dan ook terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Nu uit de uitspraak van het Hof van 1 juni 2010, waarin is aangesloten bij de jurisprudentie van de Hoge Raad, volgt dat evenmin beroep openstaat bij de belastingrechter van de rechtbank, betekent dit dat [appellant sub 1] zich met zijn schadeclaim slechts tot de burgerlijke rechter kan wenden.
2.4. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de algemene bestuursrechter van de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 3 maart 2011 alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 april 2012 in zaak nr. 11/2533;
III. verklaart het bij de algemene bestuursrechter van de rechtbank door [appellant sub 1] tegen het besluit van 3 maart 2011 ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
609.