Home

Raad van State, 04-07-2012, BX0288, 201113350/1/A1

Raad van State, 04-07-2012, BX0288, 201113350/1/A1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 8 december 2010 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de bouwwerkzaamheden op het perceel [locatie] te Aalsmeer onmiddellijk te staken en gestaakt te houden.

Uitspraak

201113350/1/A1.

Datum uitspraak: 4 juli 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2011 in zaak nr. 11/2748 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2010 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de bouwwerkzaamheden op het perceel [locatie] te Aalsmeer onmiddellijk te staken en gestaakt te houden.

Bij besluit van 26 april 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 november 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2011, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door E.P. Blaauw, en het college, vertegenwoordigd door mr. T. van Wissen, werkzaam in opdracht van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder a, van de Woningwet wordt onder bouwen verstaan: het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.

2.2. De last ziet op een in een betonnen bak geplaatste woonark met een omvang van 20 bij 6 m, die is gelegen in een stuk afgegraven grond en rondom volledig is omheind in een met palen in de grond gezette houten afsluiting. De palen van de afsluiting bevinden zich gedeeltelijk onder water en zijn in de waterbodem gebouwd. De woonark ligt thans vast aan met de grond verbonden tijdelijke spanbanden die later vervangen zullen worden door reguliere trossen. Ter zitting heeft de gemachtigde van [appellant] te kennen gegeven dat de woonark niet zelfstandig kan varen.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de woonark een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk in de zin van de Wabo is en het college derhalve bevoegd was om handhavend op te treden, nu voor het oprichten van de woonark geen omgevingsvergunning is verleend. Hiertoe voert [appellant] aan dat de woonark niet is afgemeerd middels beugels aan palen en derhalve niet met de grond is verbonden, zodat de Woningwet en het Bouwbesluit 2003 hierop niet van toepassing zijn. Hij stelt dat de beschoeiing rondom de boot is gemaakt teneinde verspreiding van vervuilde grond vanuit de sloot in het kassengebied tegen te gaan.

2.3.1. Voor de beantwoording van de vraag of een omgevingsvergunning is vereist, dient eerst te worden beoordeeld of sprake is van bouwen van een bouwwerk in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Het begrip "bouwwerk" is in de Woningwet niet omschreven. Volgens de jurisprudentie van de Afdeling, onder meer in de uitspraak van 17 oktober 2001 in zaak nr. 200004512/1 (Gst. 2002, 7172, 11), geeft de modelbouwverordening een bruikbare definitie van het wettelijke begrip "bouwwerk". Deze luidt: "elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren". Dat een woonark volgens jurisprudentie van de Hoge Raad in het algemeen als een roerende zaak wordt aangemerkt, zoals [appelant] stelt, doet hieraan niet af.

2.3.2. In aanmerking genomen dat de woonark met trossen aan de grond zal worden bevestigd, bedoeld is om ter plaatse permanent als woning te functioneren op een wijze die zich niet onderscheidt van een woning die zich niet in het water bevindt en deze voorts niet op een eenvoudige wijze is te verplaatsen, nu deze niet zelfstandig van de ligplaats kan uitvaren en hiertoe bovendien (een deel van) de beschoeiing zal moeten worden verwijderd, is sprake van een plaatsgebonden constructie. Gelet hierop, alsmede op de omvang van de woonark heeft de rechtbank terecht overwogen dat de woonark een bouwwerk is en dat derhalve sprake is van bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. De door [appellant] aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 16 november 2011 in zaak nr. 201105264/1/H1 werpt hierop geen ander licht, reeds omdat in die zaak een woonschip aan de orde was, dat kon varen. Nu het college geen omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van de woonark, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college bevoegd is ter zake handhavend op te treden. Het betoog faalt.

2.4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de brief van 21 mei 2007 betrekking heeft op de verlening van een ligplaatsvergunning en reeds daarom geen toezegging bevat dat een bouwvergunning zou worden verleend voor de bouw van de woonark.

2.5. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat het hem niet te verwijten is dat hij geen principeverzoek voor een omgevingsvergunning heeft ingediend omdat het college hem dienaangaande onjuist heeft geïnformeerd. Wat hiervan ook zij, het indienen van een aanvraag om vergunning zou in dit geval niet tot een concreet zicht op legalisering hebben geleid op grond waarvan het college behoorde af te zien van handhavend optreden, aangezien het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en niet is gebleken dat het college bereid is hiervan ontheffing te verlenen.

2.6. Het betoog van [appellant] dat een fictieve ligplaatsvergunning is ontstaan faalt evenzeer. Nog daargelaten dat het aan de rechtbank voorgelegde handhavingsbesluit van 26 april 2011 geen betrekking heeft op het ontbreken van een ligplaatsvergunning, bevat de Algemene Plaatselijke Verordening Aalsmeer geen bepalingen op grond waarvan een fictieve, dan wel van rechtswege verleende, ligplaatsvergunning kan ontstaan.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Deen

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2012

604.