Home

Raad van State, 23-05-2013, ECLI:NL:RVS:2013:3267 CA1296, 201202047/1/V4

Raad van State, 23-05-2013, ECLI:NL:RVS:2013:3267 CA1296, 201202047/1/V4

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
23 mei 2013
Datum publicatie
29 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:CA1296
Zaaknummer
201202047/1/V4

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 26 januari 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.

Uitspraak

201202047/1/V4.

Datum uitspraak: 23 mei 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 17 februari 2012 in zaak nrs. 12/2962 en 12/2961 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 17 februari 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De in de derde grief opgeworpen rechtsvraag over de motivering van de duur van het inreisverbod van twee jaar, heeft de Afdeling beantwoord bij uitspraken van 15 juni 2012 in zaken nrs. 201201202/1/V4 en 201202257/1/V3. Hieruit volgt dat de grief in zoverre slaagt. De grief behoeft voor het overige geen bespreking meer.

2. Hetgeen voor het overige in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover hierin het beroep gericht tegen het inreisverbod ongegrond is verklaard. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het in het besluit van 26 januari 2012 vervatte inreisverbod alsnog gegrond verklaren en dit besluit in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vernietigen.

4. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 17 februari 2012 in zaak nr. 12/2961, voor zover daarbij het beroep gericht tegen het inreisverbod ongegrond is verklaard;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond, voor zover het het inreisverbod betreft;

IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 26 januari 2012, kenmerk 1101.09.1014, voor zover het het inreisverbod betreft;

V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, ambtenaar van staat.

w.g. Verheij w.g. Engelhart

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2013

307-643.