Raad van State, 08-10-2014, ECLI:NL:RVS:2014:3620, 201311401/1/A2
Raad van State, 08-10-2014, ECLI:NL:RVS:2014:3620, 201311401/1/A2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 8 oktober 2014
- Datum publicatie
- 8 oktober 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2014:3620
- Zaaknummer
- 201311401/1/A2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 23 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld.
Uitspraak
201311401/1/A2.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2013 in zaak nr. 13/359 in het geding tussen:
[appellante],
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 2 januari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2014, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inzake inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand, waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 53 kunnen bij regeling van de minister ten behoeve van een goede uitvoering van deze wet regels worden gesteld met betrekking tot de administratie van gegevens bij kindercentra.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het derde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge het vierde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, worden, indien voorschotten zijn verleend, deze met de tegemoetkoming verrekend.
Ingevolge het derde lid kan de in het tweede lid bedoelde verrekening tot een terug te vorderen bedrag leiden.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), zoals deze regeling luidde ten tijde van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 2 januari 2013 ten grondslag gelegd dat de kinderopvang niet heeft plaatsgehad op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, nu deze niet alle gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, bevat. Verder heeft de dienst aan de nihilstelling van het voorschot ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang volledig heeft voldaan.
3. De rechtbank heeft dat besluit vernietigd, omdat de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] ten onrechte niet heeft gehoord naar aanleiding van het door haar tegen het besluit van 23 augustus 2012 gemaakte bezwaar. De rechtbank heeft evenwel de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de Belastingdienst/Toeslagen zich daarin terecht op het standpunt heeft gesteld dat de overeenkomst niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en [appellante] niet heeft aangetoond dat zij kosten van kinderopvang heeft gehad.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand heeft gelaten, omdat haar niet mag worden tegengeworpen dat de door haar overgelegde overeenkomst niet alle in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling genoemde gegevens bevat. Artikel 52 van de Wko eist immers slechts dat zij een overeenkomst met een gastouderbureau sluit, hetgeen zij heeft gedaan. De in de Regeling gestelde eisen zijn op de overeenkomst niet van toepassing, maar gelden uitsluitend voor de administratie van kindercentra, aangezien in de aanhef van de Regeling naar artikel 53 van de Wko wordt verwezen.
Voor zover moet worden geoordeeld dat een overeenkomst wel de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, dient te bevatten, heeft [appellante] bij haar hogerberoepschrift een overeenkomst overgelegd, die, naar zij stelt, wel al die gegevens bevat. Voor zover deze overeenkomst niet als bewijs kan dienen, betoogt zij dat het ontbreken van de prijs per uur, het aantal uren kinderopvang en een dagtekening in de eerder overgelegde overeenkomst niet aan haar mag worden tegengeworpen, omdat de Belastingdienst/Toeslagen uit andere stukken met deze gegevens bekend is, alsmede omdat zij erop mag vertrouwen dat een door een gastouderbureau opgestelde overeenkomst aan de eisen voldoet.
4.1. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2 heeft overwogen, valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling af te leiden dat bedoeld is dat onderzocht kan worden of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de overeenkomst die de ouder heeft gesloten (Stcrt. 6 oktober 2004, nr. 192, blz. 6). Dit betekent dat de ouder, om aanspraak op kinderopvangtoeslag te kunnen maken, inzicht dient te geven in de met het gastouderbureau gemaakte afspraken over de kinderopvang, door een akte van een overeenkomst over te leggen, waaruit die afspraken blijken.
Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de overeenkomst in elk geval de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, dient te bevatten. Zoals de Afdeling eveneens in voormelde uitspraak heeft overwogen, doet daar, mede gezien de hiervoor weergegeven bedoeling van artikel 52 van de Wko, niet aan af dat in de aanhef van de Regeling niet uitdrukkelijk naar deze bepaling wordt verwezen.
In de door [appellante] aan de Belastingdienst/Toeslagen overgelegde overeenkomst ontbreken de prijs per uur, het aantal uren kinderopvang en een dagtekening. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de overeenkomst niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De omstandigheid dat de Belastingdienst/Toeslagen uit andere stukken met deze gegevens bekend is geworden, doet daar niet aan af, nu de overeenkomst daarmee niet alsnog aan de daaraan te stellen eisen voldoet (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2014 in zaak nr. 201310838/1/A2). Voorts mocht [appellante] er ook niet zonder meer op vertrouwen dat een door het gastouderbureau opgestelde overeenkomst aan de eisen voldoet, nu uitsluitend de Belastingdienst/Toeslagen als bevoegd bestuursorgaan daarover uitsluitsel kan geven.
De omstandigheid dat [appellante] in hoger beroep een tweede overeenkomst heeft overgelegd, leidt evenmin tot het oordeel dat de kinderopvang in overeenstemming met artikel 52 van de Wko heeft plaatsgehad, omdat niet aannemelijk is dat deze overeenkomst voorafgaand aan de kinderopvang is gesloten. Daartoe wordt overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen onweersproken heeft gesteld dat gastouderbureau Bebegim via haar website de mogelijkheid biedt om achteraf overeenkomsten op te vragen en [appellante] heeft erkend dat de overeenkomst haar achteraf is toegezonden. Voorts is hierbij van belang dat de overeenkomst een andere opmaak dan de eerder overgelegde overeenkomst heeft, daarop een dagtekening ontbreekt en het aantal uren kinderopvang naderhand lijkt te zijn bijgeschreven, nu het als enige gegeven met pen is ingevuld.
Het betoog faalt.
5. Verder faalt ook het betoog van [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat nihilstelling van het voorschot, gelet op de verstreken tijd sinds de toekenning ervan, in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moet worden geacht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 29 juli 2009 in zaak nr. 200808514/1/H2), vloeit uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in verbinding met het vierde en vijfde lid, en artikel 24, tweede en derde lid, van de Awir voort dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Het voorschot wordt verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming en kan worden herzien. Tevens kan het worden verrekend met de tegemoetkoming die later wordt vastgesteld. Gelet hierop had [appellante], zolang de tegemoetkoming nog niet was vastgesteld, er rekening mee te houden dat het voorschot zou worden herzien, als zou blijken dat zij geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft. Dat de Belastingdienst/Toeslagen eerst in 2012 heeft vastgesteld dat zij die aanspraak niet heeft, betekent dan ook niet dat het voorschot niet meer mocht worden herzien tot nihil. In strijd met evenredigheidsbeginsel is dat evenmin.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014
686.