Home

Raad van State, 21-01-2015, ECLI:NL:RVS:2015:128, 201405104/1/A2

Raad van State, 21-01-2015, ECLI:NL:RVS:2015:128, 201405104/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
21 januari 2015
Datum publicatie
21 januari 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:128
Zaaknummer
201405104/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 26 mei 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] tegen de nihilstelling en daaruit voortvloeiende terugbetaling van de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 ongegrond verklaard.

Uitspraak

201405104/1/A2.

Datum uitspraak: 21 januari 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 mei 2014 in zaak nr. 13/6214 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] tegen de nihilstelling en daaruit voortvloeiende terugbetaling van de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 ongegrond verklaard.

Bij brief van 8 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] medegedeeld dat het openstaande bedrag van de beschikking kinderopvangtoeslag over 2008 € 12.938,50 bedraagt.

Bij brief van 15 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] naar aanleiding van het door haar tegen de brief van 8 juni 2013 gemaakte bezwaar medegedeeld dat haar bezwaar is behandeld, zij hierover al bericht heeft gekregen en dat zij het bedrag van € 12.938,50 in één keer of in termijnen kan terugbetalen.

Bij uitspraak van 16 mei 2014 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het daartegen ingestelde beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroep, omdat de brief van 15 oktober 2013 volgens haar geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), en ingevolge artikel 8:1 van die wet alleen tegen een dergelijk besluit beroep kan worden ingesteld.

2. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.

Een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan strekkende tot afdoening van een bezwaarschrift behelst als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling en is daarmee een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Aangezien de brief van de Belastingdienst/Toeslagen van 15 oktober 2013 strekt tot afdoening van het bezwaar van [appellante] van 21 juni 2013, is die brief aan te merken als een voor beroep vatbaar besluit op bezwaar. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend.

De rechtbank heeft evenzeer ten onrechte niet onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen niet had mogen beslissen op het bezwaarschrift, aangezien de dienst reeds bij het besluit van 26 mei 2010 op het bezwaar over de nihilstelling en terugbetaling heeft beslist. De brief van 8 juni 2013 behelst een feitelijke mededeling en is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De Belastingdienst/Toeslagen had het bezwaarschrift tegen die brief, gelet op de bewoordingen daarvan, moeten aanmerken als een beroepschrift tegen het besluit van 26 mei 2010 en overeenkomstig artikel 6:15, tweede lid, van de Awb moeten doorzenden aan de rechtbank.

3. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard van het beroep kennis te nemen. Het hoger beroep is reeds daarom gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 15 oktober 2013 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking.

De rechtbank heeft verder ten onrechte het als beroep aan te merken bezwaar van 21 juni 2013 tegen het besluit van 26 mei 2010 niet behandeld. De Afdeling ziet aanleiding dat beroep zonder terugwijzing af te doen en overweegt daarover als volgt.

4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat dat beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het te laat is ingesteld. [appellante] stelt daarentegen dat zij niet eerder beroep heeft kunnen instellen tegen het besluit van 26 mei 2010, omdat zij daarvan door een onvolledige adressering niet eerder kennis heeft kunnen nemen.

4.1. Uit het door de Belastingdienst/Toeslagen overgelegde afschrift van het besluit van 26 mei 2010 blijkt dat bij de adressering het huisnummer ontbreekt. Dat besluit is daarom niet op juiste wijze bekendgemaakt, hetgeen met zich brengt dat de beroepstermijn niet is aangevangen. Het beroep van 21 juni 2013 was gelet daarop niet te laat ingesteld, maar juist prematuur. Nu het besluit op bezwaar, waarvan [appellante] uiteindelijk kennis heeft genomen na toezending daarvan door de Belastingdienst/Toeslagen aan de rechtbank in deze procedure, ten tijde van het instellen van dat beroep reeds was genomen, is er, gelet op artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, evenwel geen grond dat beroep niet-ontvankelijk te achten.

De Afdeling zal daarom tot een inhoudelijke behandeling van het beroep overgaan.

5. Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), zoals dat luidde ten tijde van belang, kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.

Ingevolge het vijfde lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.

Ingevolge artikel 25, eerste lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, geschiedt uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming door de Belastingdienst/Toeslagen door middel van een bijschrijving op een ten name van de belanghebbende of diens partner bestaande bankrekening, bestemd voor girale betaling, tenzij daartoe door de belanghebbende een andere rekening is aangewezen.

Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.

6. [appellante] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij over 2008 een bedrag van € 12.938,50 moet terugbetalen. Daartoe voert zij aan dat zij dat bedrag nimmer heeft ontvangen, omdat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag zonder haar toestemming rechtstreeks op de bankrekening van het gastouderbureau heeft bijgeschreven.

6.1. Op 1 maart 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een digitaal aanvraagformulier ontvangen voor kinderopvangtoeslag voor 2008 met daarop de persoonsgegevens en het burgerservicenummer van [appellante]. De aanvraag is ondertekend met de digitale handtekening van [appellante]. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat deze aanvraag is gedaan door of met toestemming van [appellante], dan wel dat zij haar persoonlijke en geheime digitale handtekening aan een ander heeft verstrekt. In beide gevallen mocht de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag baseren op de ingediende aanvraag en komen eventuele onjuistheden in de aanvraag voor rekening en risico van [appellante].

Op het aanvraagformulier is het bankrekeningnummer 0133596249 vermeld als de bankrekening waarop de toeslag dient te worden uitbetaald. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de voorschotten kinderopvangtoeslag uitbetaald op die bankrekening. De dienst kan dan ook niet worden tegengeworpen dat de voorschotten op een onjuiste bankrekening zijn uitbetaald. Anders dan [appellante] aanvoert, hoefde de Belastingdienst/Toeslagen niet te controleren of het opgegeven rekeningnummer op haar naam stond, nu bijschrijving van de voorschotten op een rekeningnummer van een ander mogelijk is op grond van artikel 25, eerste lid, van de Awir. Verder heeft de dienst na de aanvraag geen wijziging van [appellante] ontvangen dat zij de kinderopvangtoeslag op een ander bankrekeningnummer wenste te ontvangen.

Voorts zijn de voorschotten kinderopvangtoeslag toegekend aan [appellante] als belanghebbende. Weliswaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten door bijschrijving op een rekeningnummer van een ander dan [appellante] uitbetaald, omdat dit op het aanvraagformulier was opgegeven, maar die betaalwijze doet er niet aan af dat het aan [appellante] verstrekte voorschotten zijn.

6.2. Nu de kinderopvangtoeslag over 2008 aan [appellante] als aanvrager en belanghebbende is toegekend en de toeslag is uitbetaald op het door haar in de aanvraag opgegeven bankrekeningnummer, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de te veel betaalde voorschotten terecht van haar teruggevorderd. In artikel 26 van de Awir is dwingend bepaald dat indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien. Wel kan [appellante] de dienst verzoeken om een betalingsregeling, indien zij door de terugvordering in financiële problemen raakt.

Het betoog faalt.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Gelet op hetgeen onder 3. is overwogen, dient de Belastingdienst/Toeslagen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 mei 2014 in zaak nr. 13/6214;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 15 oktober 2013, kenmerk LBT2-177438770T800201;

V. verklaart het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 26 mei 2010, kenmerk BOB DAH 2 BT09 1, ongegrond;

VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.470,00 (zegge: veertienhonderdzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 290,00 (zegge: tweehonderdnegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.

w.g. Van Altena w.g. De Vries-Biharie

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015

611.