Home

Raad van State, 01-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2053, 201407138/1/A2

Raad van State, 01-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2053, 201407138/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
1 juli 2015
Datum publicatie
1 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:2053
Zaaknummer
201407138/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 8 mei 2006 heeft het Faunafonds een verzoek van [appellante] om een tegemoetkoming in de door dassen en reeën aan een perceel bospeen veroorzaakte schade toegewezen en de hoogte van de tegemoetkoming vastgesteld op € 3.988,00.

Uitspraak

201407138/1/A2.

Datum uitspraak: 1 juli 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 augustus 2014 in zaak nr. 14/613 in het geding tussen:

[appellante]

en

het bestuur van het Faunafonds.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2006 heeft het Faunafonds een verzoek van [appellante] om een tegemoetkoming in de door dassen en reeën aan een perceel bospeen veroorzaakte schade toegewezen en de hoogte van de tegemoetkoming vastgesteld op € 3.988,00.

Bij besluit van 30 maart 2012 heeft het Faunafonds het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, en de aan [appellante] toegekende tegemoetkoming herzien naar € 84.651,84, vermeerderd met

€ 36.656,57 aan wettelijke rente.

Bij besluit van 23 januari 2014 heeft het Faunafonds het besluit van 30 maart 2012 herzien, de aan [appellante] toegekende wettelijke rente herzien naar € 15.998,22, en € 20.658,35 aan onverschuldigd betaalde wettelijke rente teruggevorderd.

Bij uitspraak van 19 augustus 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. K. Habets, werkzaam bij het Faunafonds, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Nadat [appellante] op 20 september 2005 op een perceel van 6,98 hectare schade aan het door haar geteelde gewas bospeen had geconstateerd, heeft zij op 21 september 2005 het Faunafonds verzocht om een tegemoetkoming in de schade, waarbij zij heeft gesteld dat de schade voor 90 procent is veroorzaakt door dassen en voor 10 procent door reeën.

Het Faunafonds heeft [appellante] bij besluit van 8 mei 2006 een tegemoetkoming in de schade toegekend ter hoogte van € 3.988,00. Het heeft het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar bij besluit van 12 maart 2007 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 oktober 2008 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 12 maart 2007 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Faunafonds opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Afdeling heeft die uitspraak bij haar uitspraak van 29 juli 2009 in zaak nr. 200808282/1/H3 bevestigd, voor zover aangevallen.

Het Faunafonds heeft bij besluit van 7 september 2009 opnieuw beslist op het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 8 mei 2006, dat bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 8 mei 2006 herroepen en de hoogte van de tegemoetkoming vastgesteld op € 37.651,20. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep bij uitspraak van 9 maart 2011 ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 februari 2012 in zaak nr. 201103545/1/A3 heeft de Afdeling het door [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank van 9 maart 2011 ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd en het besluit op bezwaar van 7 september 2009 van het Faunafonds vernietigd.

2. In het nieuwe besluit op bezwaar van 30 maart 2012 heeft het Faunafonds, gevolg gevend aan de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2012, [appellante] vervolgens een tegemoetkoming toegekend ter hoogte van € 84.651,84 verminderd met het reeds toegekende bedrag van € 31.780,64. De aanvullende tegemoetkoming bedraagt gelet hierop € 52.871,20, aldus het Faunafonds. Dat laatste bedrag heeft het Faunafonds vervolgens vermeerderd met de wettelijke rente ten bedrage van € 36.656,57.

[appellante] heeft daartegen beroep ingesteld, omdat het schadebedrag volgens haar verkeerd zou zijn berekend. De rechtbank heeft dat beroep in haar uitspraak van 27 november 2012, met zaak nr. 12/1168, ongegrond verklaard.

De Afdeling heeft het door [appellante] daartegen ingestelde hoger beroep in haar uitspraak van 31 juli 2013, in zaak nr. 201211624/1/A3, ongegrond verklaard.

3. Bij besluit van 23 januari 2014 heeft het Faunafonds zijn besluit van 30 maart 2012 herzien, voor zover dit het berekende bedrag aan wettelijke rente betreft. De aan [appellante] toegekende wettelijke rente is abusievelijk berekend op basis van het tarief dat geldt bij handelstransacties. De correcte wettelijke rente bedraagt € 15.998,22. Gelet op het eerder toegekende bedrag van € 36.656,57 heeft dit tot gevolg dat € 20.658,35 van [appellante] wordt teruggevorderd, aldus het Faunafonds.

4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat thans een besluit van een bestuursorgaan om de onherroepelijk geworden toegekende schadevergoeding wat betreft de te vergoeden rente te herzien, in geschil is. Het besluit van 30 maart 2012 is in rechte onaantastbaar geworden. Daarnaast heeft de rechtbank miskend dat het Faunafonds ten onrechte het tarief heeft gehanteerd dat van toepassing is op niet-handelstransacties, aldus [appellante].

4.1. De aan [appellante] toegekende tegemoetkoming is een bestuursrechtelijke geldschuld als bedoeld in artikel 4:85, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Ingevolge artikel 4:98, eerste lid, van de Awb, heeft, wanneer de schuldenaar, in dit geval het Faunafonds, niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald, dit de verschuldigdheid van wettelijke rente overeenkomstig artikel 119, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek tot gevolg. Laatstgenoemde bepaling schrijft het tarief dat van toepassing is op niet-handelstransacties voor (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013, in zaak nr. 201210560/1/A3. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het Faunafonds zich terecht op het standpunt stelt dat het tarief voor niet-handelstransacties van toepassing is.

4.2. Het besluit van 30 maart 2012 is echter met de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2013 in rechte onaantastbaar geworden. In de Flora- en faunawet is geen bevoegdheid neergelegd om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit. Deze bevoegdheid is in dit geval evenmin in andere wetgeving neergelegd. Aan het Faunafonds kan evenwel in beginsel niet de bevoegdheid worden ontzegd om een besluit tot het toekennen van wettelijke rente in te trekken of te wijzigen, indien achteraf blijkt dat deze tot een te hoog bedrag is toegekend, zij het dat deze bevoegdheid wordt begrensd door de algemene rechtsbeginselen, met name het beginsel van rechtszekerheid (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2010, in zaak nr. 201002713/1/H2). Aan die rechtszekerheid komt te meer betekenis toe in geval dat een besluit van een bestuursorgaan in rechte onaantastbaar is geworden na uitputting van alle rechtsmiddelen.

In dat verband overweegt de Afdeling als volgt. De aanvraag om vergoeding van geleden schade van [appellante] dateert reeds uit 2005. Sindsdien zijn verschillende procedures gevoerd over de hoogte van de tegemoetkoming, die uiteindelijk tot een eind zijn gekomen met de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2013. In deze procedure was de wijze van berekenen van de wettelijke rente ter grootte van € 36.656,57 niet in geschil. Eerst toen in een andere procedure door de gemachtigde van [appellante] werd verzocht om vergoeding van de handelsrente en daarbij werd verwezen naar het besluit van 30 maart 2012, heeft het Faunafonds de fout ontdekt en vervolgens aanleiding gezien dat besluit te herzien. Hoewel het besluit van 30 maart 2012 derhalve onderwerp van geschil is geweest in beroep en hoger beroep en het verschil tussen de twee bedragen aan wettelijke rente aanzienlijk is, heeft het Faunafonds eerst bijna twee jaar na de beslissing van 30 maart 2012 geconstateerd dat hierin een te hoog bedrag aan wettelijke rente is opgenomen. Voorts wordt door het Faunafonds niet betwist dat [appellante] in de veronderstelling was dat het juiste tarief is gehanteerd. Onder die omstandigheden mocht het Faunafonds niet aan [appellante] tegenwerpen dat het haar duidelijk moest zijn dat in het besluit van 30 maart 2012 is uitgegaan van een te hoog bedrag aan wettelijke rente. Gelet op het voorgaande mocht het Faunafonds bij afweging van de bij het besluit betrokken belangen in dit geval niet terugkomen van het besluit van 30 maart 2012. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

5. Gelet op het hiervoor overwogene, behoeft hetgeen overigens is aangevoerd door [appellante] geen bespreking.

6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 23 januari 2014 van het Faunafonds alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel voor vernietiging in aanmerking.

7. Het Faunafonds dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 augustus 2014 in zaak nr. 14/613;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het bestuur van het Faunafonds van 23 januari 2014, kenmerk FF54828;

V. veroordeelt het bestuur van het Faunafonds tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.003,84 (zegge: tweeduizend drie euro en vierentachtig cent), waarvan € 1.960,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat het bestuur van het Faunafonds aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 821,00 (zegge: achthonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dokkum

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2015

480-729.