Home

Raad van State, 30-03-2016, ECLI:NL:RVS:2016:827, 201505612/1/A2

Raad van State, 30-03-2016, ECLI:NL:RVS:2016:827, 201505612/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
30 maart 2016
Datum publicatie
30 maart 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:827
Zaaknummer
201505612/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 30 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2011 herzien en op nihil vastgesteld.

Uitspraak

201505612/1/A2.

Datum uitspraak: 30 maart 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 mei 2015 in zaak nr. 14/10975 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2011 herzien en op nihil vastgesteld.

Bij besluit van 23 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 oktober 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.R. Ali, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellante] heeft van juli tot en met december 2011 voor haar kinderen gebruikgemaakt van kinderopvang via [gastouderbureau]. Zij heeft daarvoor kinderopvangtoeslag aangevraagd. Uit de jaaropgaven van [gastouderbureau] volgt dat de kosten van de kinderopvang in 2011 in totaal € 8.994,79 bedroegen.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] bij besluit van 15 juli 2011 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 7.985,00 toegekend voor de periode juli tot en met december 2011. Na verschillende herzieningen is dat voorschot bij besluit van 9 maart 2012 gewijzigd in € 7.420,00. Het voorschot is aan [gastouderbureau] uitbetaald.

[appellante] heeft op 5 juni 2012, 24 augustus 2012 en 4 september 2012 in totaal een bedrag van € 1.645,51 betaald aan [gastouderbureau]. Volgens haar was dat bedrag bedoeld voor de kosten van kinderopvang gemaakt in 2011.

Bij het besluit van 30 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2011 vastgesteld op nihil, omdat [appellante] niet vóór 1 maart 2012 de totale kosten voor kinderopvang, zoals blijkt uit de jaaropgaven van 2011, heeft voldaan. De betalingen in juni, augustus en september 2012 zijn te laat gedaan, nog daargelaten dat niet aannemelijk is dat die betalingen zien op 2011. [appellante] moet daarom het reeds uitbetaalde voorschot kinderopvangtoeslag van € 7.420,00 geheel terugbetalen, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.

2. Het geschil betreft in de eerste plaats de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] de volledige kosten voor de kinderopvang in 2011 niet, althans niet tijdig, heeft voldaan, zodat zij het voorschot geheel dient terug te betalen. Daarnaast speelt de vraag of de overeenkomst die zij met [gastouderbureau] heeft gesloten voldoet aan de vereisten die artikel 11 van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Regeling Wkkp) daaraan stelt.

De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het volledige bedrag aan kosten daadwerkelijk heeft betaald en dat de overeenkomst niet voldoet aan artikel 11 van de Regeling Wkkp. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag voor 2011, aldus de rechtbank. Zij heeft het besluit van 23 oktober 2014 desalniettemin vernietigd, omdat de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] ten onrechte niet heeft gehoord over haar bezwaar.

3. Het hoger beroep van [appellante] richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 23 oktober 2014. Zij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij zoveel herzieningsbeslissingen over het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2011 ontving, dat zij met [gastouderbureau] heeft afgesproken dat zij het deel van de kosten voor de kinderopvang in 2011 dat niet door het voorschot werd gedekt, pas hoefde te betalen als dat voorschot niet meer wijzigde. Dat is bij het besluit van 9 maart 2012 gebeurd. Zij heeft zo spoedig mogelijk daarna haar deel van de kosten betaald.

[appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de overeenkomst tussen haar en [gastouderbureau] niet aan alle in artikel 11 van de Regeling Wkkp gestelde eisen voldoet. Volgens haar dient die overeenkomst in samenhang te worden bezien met de overeenkomst die zij met de gastouder heeft gesloten.

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 20 november 2013 in zaak nr. 201210719/1/A2, brengen de achtergrond van de regeling voor het toekennen van kinderopvangtoeslag en het verstrekken van voorschotten daarvoor mee dat alle verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna dienen te worden voldaan. Ook in het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden moet de Belastingdienst/Toeslagen betrekkelijk kort na afloop van het kalenderjaar aan de hand van de verstrekte gegevens over de tussen partijen gemaakte afspraken kunnen vaststellen of voor dat jaar aanspraak bestaat op kinderopvangtoeslag en wat in dat geval de hoogte van de tegemoetkoming is.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft in dit geval voor de termijn waarin de kosten van kinderopvang moeten zijn voldaan aansluiting gezocht bij artikel 11f van de Regeling Wkkp, waarin sinds 2012 die termijn voor gastouderopvang is geregeld. Dit betekent dat betalingen die het berekeningsjaar 2011 betreffen tot 1 maart 2012 door de Belastingdienst/Toeslagen als tijdig worden beschouwd. Betalingen na die datum worden volgens de dienst slechts in bijzondere omstandigheden geaccepteerd. Verder voert de Belastingdienst/Toeslagen het beleid dat hij kosten van kinderopvang ook aanvaardt indien zij niet ten tijde van de opvang of kort daarna zijn gemaakt, mits aannemelijk wordt gemaakt dat tijdige voldoening niet mogelijk was en een door partijen overeengekomen uitstel van de voldoening tijdig aan hem wordt doorgegeven.

3.2. [appellante] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij haar deel van de kosten over het toeslagjaar 2011 in juni, augustus en september 2012 heeft voldaan. Nog daargelaten of de Belastingdienst/Toeslagen de in artikel 11f van de Regeling Wkkp neergelegde termijn terecht van toepassing heeft geacht op toeslagjaar 2011, hebben de gestelde betalingen niet ten tijde van de opvang of kort daarna plaatsgevonden. Deze zijn daarom in beginsel te laat om voor toepassing van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) in aanmerking te kunnen worden genomen. [appellante] heeft echter reeds in haar reactie met dagtekening 19 augustus 2012 op de brief van de Belastingdienst/Toeslagen met dagtekening 23 augustus 2012, waarin haar werd verzocht om stukken waaruit blijkt dat zij in 2011 kosten voor kinderopvang heeft betaald, te kennen gegeven dat zij haar deel van de in 2011 gemaakte kosten in 2012 heeft betaald alsmede de reden daarvan. Derhalve kan, gelet op het onder 3.1. vermelde beleid van de Belastingdienst/Toeslagen, niet zonder meer worden voorbijgegaan aan de betalingen gedaan na 1 maart 2012, maar dient te worden beoordeeld of deze betalingen inderdaad zien op de kosten voor kinderopvang in 2011. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het aan [appellante] is, als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, om een deugdelijke administratie van de betalingen aan het gastouderbureau bij te houden.

3.3. [appellante] heeft de Belastingdienst/Toeslagen op 11 juni 2013 een overzicht van op 5 juni 2012, 24 augustus 2012 en 4 september 2012 aan [gastouderbureau] overgemaakte bedragen van in totaal € 1.645,51 doen toekomen. Als omschrijving staat daarbij "klantnummer 7300 maand mei", "klantnummer 7300 maand juli" en "klantnummer 7300 maand augustus". Hieruit blijkt niet op welk jaar deze betalingen betrekking hebben. Verder worden slechts drie maanden genoemd. Dat opvangkosten voor de maand mei 2011 zouden zijn betaald, is bovendien niet in overeenstemming met het feit dat de jaaropgaven en het voorschot kinderopvangtoeslag zien op de periode juli tot en met december 2011. [appellante] heeft daarvoor geen duidelijke verklaring gegeven. Daarnaast heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich met juistheid op het standpunt gesteld dat het totale bedrag van de betalingen in 2012, te weten € 1.645,51, hoger is dan het bedrag aan kosten dat overblijft na aftrek van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2011, te weten € 1.574,79. [appellante] heeft ook daarvoor geen verklaring gegeven.

Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het volledige bedrag aan kosten van in 2011 verleende kinderopvang daadwerkelijk heeft betaald in 2012.

Het door [appellante] in hoger beroep overgelegde bankoverzicht betreft betalingen gedaan door [gastouderbureau] in de periode 4 augustus 2011 tot en met 2 maart 2012. Daaruit kan evenmin worden afgeleid dat [appellante] alle in 2011 gemaakte kosten van kinderopvang heeft voldaan aan dat gastouderbureau.

3.4. Gezien het voorgaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich, ook indien rekening wordt gehouden met het hiervoor onder 3.1. vermelde beleid, terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag voor 2011.

Het betoog faalt.

3.5. Gelet hierop behoeft het betoog dat ziet op de overeenkomst die [appellante] met [gastouderbureau] heeft gesloten geen bespreking.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 mei 2015 in zaak nr. 14/10975, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Vries-Biharie

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016

611.