Home

Raad van State, 25-04-2018, ECLI:NL:RVS:2018:1365, 201707604/1/A2

Raad van State, 25-04-2018, ECLI:NL:RVS:2018:1365, 201707604/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
25 april 2018
Datum publicatie
25 april 2018
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:1365
Zaaknummer
201707604/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 4 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] over 2015 definitief berekend en vastgesteld op nihil.

Uitspraak

201707604/1/A2.

Datum uitspraak: 25 april 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 1 augustus 2017 in zaak nr. 17/1136 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] over 2015 definitief berekend en vastgesteld op nihil.

Bij besluit van 4 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.

Overwegingen

    Inleiding

1.    [appellante] heeft huurtoeslag over 2015 ontvangen. Bij het besluit van 4 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2015 definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.528,00 aan teveel betaalde voorschotten teruggevorderd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan dit besluit, gehandhaafd bij het besluit van 4 maart 2017, ten grondslag gelegd dat [appellante] in 2015 voordeel uit sparen en beleggen heeft genoten, waardoor het vermogen van [appellante] en haar toeslagpartner meer is dan het heffingvrije vermogen uit de inkomstenbelasting. Hierdoor bestaat geen recht op huurtoeslag over 2015. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar van [appellante], bij het besluit van 4 maart 2017, kennelijk ongegrond verklaard en besloten om van een hoorzitting af te zien, omdat een mondelinge toelichting van het bezwaar geen invloed heeft op de beslissing. In geschil is of de Belastingdienst/Toelagen terecht van het horen van [appellante] mocht afzien.

Wettelijk kader

2.    Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), luidt:

"1.Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.

[…]."

Artikel 7:3 luidt:

"Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:

[…]

b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,

[…]."

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft vastgesteld dat uit de aanslag inkomstenbelasting 2015 volgt dat [appellante] belastbaar inkomen uit sparen en beleggen heeft genoten. Hierdoor bestaat er over 2015 geen recht op huurtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar van [appellante] kennelijk ongegrond kunnen verklaren en van het horen van [appellante] mogen afzien, nu uit het bezwaarschrift reeds aanstonds bleek dat het bezwaar (hetgeen zich richtte tegen de wijze van berekenen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen) ongegrond was. Nader onderzoek was niet nodig, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen van het horen in bezwaar heeft mogen afzien. Hiertoe voert zij aan dat een hoorzitting ongetwijfeld bij haar tot het inzicht had kunnen leiden dat de Belastingdienst/Toeslagen een juist besluit heeft genomen ten aanzien van het recht op huurtoeslag over 2015, waardoor een verdere beroepsprocedure had kunnen worden voorkomen. Verder had het bezwaar niet als kennelijk ongegrond afgedaan mogen worden, nu er nader onderzoek is verricht door de Belastingdienst/Toeslagen alvorens op het bezwaar kon worden beslist, aldus [appellante]. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [appellante] op een tweetal uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gewezen, waaruit volgt dat enkel van het horen kan worden afgezien als aanstonds, zonder dat daarvoor nader onderzoek noodzakelijk is, duidelijk is dat het bezwaar ongegrond is. Volgens [appellante] betekent dit dat niet van het horen kan worden afgezien indien een inhoudelijke beoordeling van de feiten heeft plaatsgevonden.

5.    Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van de belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:282), betekent dit dat van het horen mag worden afgezien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Anders dan [appellante] stelt kan niet slechts van het horen worden afgezien indien geen inhoudelijke beoordeling van de feiten behoeft plaats te vinden. Een dergelijke stringente maatstaf volgt ook niet uit de door haar aangehaalde jurisprudentie van het Gerechtshof. Het horen dient als waarborg voor het bestuursorgaan en belanghebbenden om tot een zorgvuldige en zo mogelijk oplossingsgerichte heroverweging van de besluitvorming te komen, teneinde tijdrovende procedures bij de bestuursrechter te voorkomen. Dat betekent niet dat het horen dient plaats te vinden ter voorlichting, zoals [appellante] kennelijk beoogt te betogen. Het horen is erop gericht om nadere informatie te verkrijgen, zodat het bestuursorgaan over alle feiten en omstandigheden beschikt teneinde een volledige heroverweging van het bestreden besluit te kunnen verrichten. De beslissing om artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb toe te passen dient te worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd. Gelet op hetgeen [appellante] in het bezwaarschrift naar voren heeft gebracht en de van toepassing zijnde regelgeving was er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk over de uitkomst van het bezwaar. Reeds op voorhand was duidelijk dat [appellante] over 2015 voordeel uit sparen beleggen heeft genoten, waardoor geen recht op huurtoeslag over 2015 bestaat. De Belastingdienst/Toeslagen dient de aanslag inkomstenbelasting, die door de inspecteur is vastgesteld, te volgen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3035). Anders dan [appellante] betoogt behoefde de Belastingdienst/Toelagen voor de beslissing op bezwaar geen nader onderzoek te verrichten. De dienst heeft slechts een nadere uitleg van de wijze van berekening van het heffingvrije vermogen gegeven. De stelling dat het bezwaar niet als kennelijk ongegrond kon worden afgedaan omdat nader onderzoek nodig was treft daarom geen doel.

5.1.    Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. Soest-Ahlers, griffier.

w.g. Sevenster    w.g. Soest-Ahlers

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018

343-856.