Home

Raad van State, 21-11-2018, ECLI:NL:RVS:2018:3809, 201804958/1/A2

Raad van State, 21-11-2018, ECLI:NL:RVS:2018:3809, 201804958/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
21 november 2018
Datum publicatie
21 november 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:3809
Zaaknummer
201804958/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 17 juni 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag voor huurtoeslag van [appellant] over de jaren 2011, 2012 en 2013 afgewezen.

Uitspraak

201804958/1/A2.

Datum uitspraak: 21 november 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Hengelo,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 mei 2018 in zaken nrs. 17/1583, 17/1584 en 17/1722 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag voor huurtoeslag van [appellant] over de jaren 2011, 2012 en 2013 afgewezen.

Bij besluit van 17 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover dat ziet op de jaren 2012 en 2013, ongegrond verklaard en bij besluit van 2 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover dat ziet op de jaren 2011, 2012 en 2013, ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 mei 2018 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2018, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door

drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [appellant] en zijn [echtgenote] hebben op 20 mei 2017 huurtoeslag aangevraagd voor de jaren 2011 tot en met 2013. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 17 juni 2017 deze aanvraag afgewezen. Aan dat besluit, gehandhaafd bij de besluiten van 17 juli 2017 en 2 augustus 2017, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd, dat [appellant] en [echtgenote] geen recht hebben op huurtoeslag over de bedoelde jaren omdat hun aanvraag te laat is ingediend. [appellant] stelt dat hij herhaaldelijk vóór de uiterste aanvraagdatum met de Belastingtelefoon heeft gebeld om te vragen of hij voor het voorgaande jaar in aanmerking kwam voor huurtoeslag. Omdat hij als antwoord kreeg dat zijn verzamelinkomen hiervoor te hoog was, heeft hij indertijd geen huurtoeslag aangevraagd. In 2016 is het verzamelinkomen van [appellant] wegens medische redenen herzien met terugwerkende kracht tot 2011. [appellant] stelt dat de Belastingdienst/ Toeslagen hem had moeten adviseren om wel huurtoeslag aan te vragen voor de jaren 2011 tot en met 2013, omdat de mogelijkheid bestond dat hij alsnog in aanmerking zou komen voor huurtoeslag in het geval zijn verzamelinkomen zou worden herzien. Volgens hem blijkt achteraf dat hij wel recht heeft op huurtoeslag over de jaren 2011 tot en met 2013.

2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), terecht heeft geconcludeerd dat [appellant] geen recht heeft op huurtoeslag over de jaren 2011 tot en met 2013 omdat de aanvraag daarvoor te laat is ingediend. In de Wet op de huurtoeslag en het Besluit op de huurtoeslag is niet in een algemene hardheidsclausule voorzien op grond waarvan in dit geval de termijnoverschrijding wat betreft het aanvragen van de huurtoeslag kan worden gepasseerd. Voorts heeft [appellant] niet aangetoond dat medewerkers van de Belastingtelefoon aan hem een zodanige toezegging hebben gedaan of dusdanig onzorgvuldig hebben gehandeld, dat moet worden geoordeeld dat de besluiten van 17 juli 2017 en 2 augustus 2017 niet in stand kunnen blijven, aldus de rechtbank.

3.    [appellant] betoogt dat medewerkers van de Belastingtelefoon hem hebben aangemoedigd vóór 2016 herziening van het recht op huurtoeslag aan te vragen voor de jaren 2011 tot en met 2013 in verband met de wijziging van zijn verzamelinkomen over die jaren. Daarbij hebben deze medewerkers hem medegedeeld dat wanneer zijn verzamelinkomen onder de vastgestelde bedragen van die jaren komt, hij in aanmerking komt voor huurtoeslag voor deze jaren, aldus [appellant].

3.1.    Artikel 15, eerste lid, van de Awir luidt:

"1. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt."

3.2.    Niet in geschil is dat [appellant] de aanvraag voor huurtoeslag over de jaren 2011, 2012 en 2013 buiten de termijn, vermeld in artikel 15, eerste lid, van de Awir en derhalve te laat heeft ingediend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 20 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:113), is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat een aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Van de door [appellant] gestelde telefoongesprekken is geen registratie of schriftelijke weergave bekend, zodat niet kan worden vastgesteld wat daarbij is besproken en of er een toezegging is gedaan. Onduidelijk is welke informatie [appellant] aan de medewerkers van de Belastingtelefoon heeft verschaft en welke inlichtingen zij vervolgens aan [appellant] hebben verstrekt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.    

    Het betoog faalt.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Van Soest-Ahlers

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018

902-343.