Home

Raad van State, 21-02-2018, ECLI:NL:RVS:2018:559, 201707267/2/A1

Raad van State, 21-02-2018, ECLI:NL:RVS:2018:559, 201707267/2/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
21 februari 2018
Datum publicatie
28 februari 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:559
Zaaknummer
201707267/2/A1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 27 juli 2016 heeft het college aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd om het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van de recreatiewoning op het adres [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel) voor permanente bewoning te staken en gestaakt te houden.

Uitspraak

201707267/2/A1.

Datum uitspraak: 21 februari 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2017 in zaken nrs. 16/7395, 16/7567 en 17/2734 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2016 heeft het college aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd om het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van de recreatiewoning op het adres [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel) voor permanente bewoning te staken en gestaakt te houden.

Bij besluit van 5 oktober 2016 heeft het college geweigerd om in afwijking van het bestemmingsplan aan [verzoeker] omgevingsvergunning te verlenen voor het vernieuwen en verplaatsen van de bestaande woning op het perceel.

Bij uitspraak van 28 juli 2017 heeft de rechtbank de door [verzoeker] tegen de besluiten van 27 juli 2016 en 5 oktober 2016 met toepassing van artikel 7:1a van de Awb rechtstreeks ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2018, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. R. Brouwer, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Haak, advocaat te Utrecht, en mr. M. van Looij, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    [verzoeker] is eigenaar van het perceel en heeft aldaar zijn hoofdverblijf. Hij staat sinds 19 januari 2011 op dit adres ingeschreven en hij stelt dat hij sinds 1988 ter plaatse woont. Op grond van het geldende bestemmingsplan "IJburg 1e fase" heeft het perceel de functieaanduiding "recreatiewoning". Bij het besluit van 27 juli 2016 heeft het college [verzoeker] gelast om het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van het perceel voor permanente bewoning te staken. Bij besluit van 24 augustus 2017 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 1 maart 2018.

3.    [verzoeker] beoogt met het verzoek om voorlopige voorziening enkel de begunstigingstermijn te verlengen met vier jaar dan wel met een door de Afdeling redelijk te achten begunstigingstermijn.

4.    De voorzieningenrechter wijst er allereerst op dat een begunstigingstermijn er toe dient de overtreder in de gelegenheid te stellen de last uit te voeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De door [verzoeker] verzochte termijn van vier jaar is wezenlijk langer dan noodzakelijk is om de overtreding op te heffen.

    De voorzieningenrechter ziet echter gelet op de betrokken belangen wel aanleiding het besluit van 27 juli 2016 te schorsen totdat in de hoofdzaak is beslist. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [verzoeker] reeds lange tijd de woning als hoofdverblijf gebruikt, dat het treffen van een voorziening in dit geval geen onomkeerbare gevolgen met zich brengt en dat [verzoeker], zoals ter zitting is toegelicht, op zoek is naar alternatieve woonruimte. Tegenover de belangen van [verzoeker] staan de belangen van het college om de last te effectueren. Het college heeft in dat verband ter zitting gewezen op het belang van, kort weergegeven, natuurbescherming en het behoud van de hoofdgroenstructuur, en het risico op precedentwerking. Niet gebleken is dat deze door het college gestelde belangen zodanig dringend zijn dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht en het noodzakelijk is dat de bewoning van de recreatiewoning voor die tijd wordt gestaakt. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat zijn oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure, zodat van dit oordeel geen precedentwerking kan uitgaan.

    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Deze voorziening doet niet af aan de noodzaak dat [verzoeker] het zoeken naar alternatieve woonruimte voortzet.

5.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 27 juli 2016 met kenmerk Z-15-15737/UIT-16-24680 tot en met de dag waarop de uitspraak van de Afdeling in de hoofdzaak openbaar is gemaakt;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Montagne

voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018

374-842.