Raad van State, 21-10-2020, ECLI:NL:RVS:2020:2493, 201908704/1/A2
Raad van State, 21-10-2020, ECLI:NL:RVS:2020:2493, 201908704/1/A2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 21 oktober 2020
- Datum publicatie
- 21 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2020:2493
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2019:5121, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 201908704/1/A2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 4 februari 2019 heeft de minister voor Medische Zorg per 4 februari 2019 de inschrijving van [appellante] als fysiotherapeut in het BIG-register doorgehaald. De minister heeft de inschrijving van [appellante] doorgehaald, omdat zij voor de uiterste indieningsdatum van 3 februari 2019 geen aanvraag om herregistratie heeft ingediend. Aan het besluit van 14 mei 2019 heeft de minister aanvullend ten grondslag gelegd dat [appellante] bij brieven van 3 augustus 2018 en 25 november 2018 eraan is herinnerd dat zij zich diende te laten herregistreren om haar inschrijving in het register te behouden. Over haar bezwaar dat zij in december 2018 een auto-ongeluk heeft gehad en daarbij een zware hersenschudding heeft opgelopen, heeft de minister gesteld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in deze periode niemand kon vragen om haar belangen te behartigen. Voorts heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat zij zes maanden de tijd had om een aanvraag om herregistratie in te dienen.
Uitspraak
201908704/1/A2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 oktober 2019 in zaak nr. 19/2303 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister voor Medische Zorg.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2019 heeft de minister per 4 februari 2019 de inschrijving van [appellante] als fysiotherapeut in het BIG-register doorgehaald.
Bij besluit van 14 mei 2019 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 17 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2020, waar [appellante], bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat te Utrecht, en de minister, vertegenwoordigd door mr. S.J.D. Eillyas, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
Besluitvorming
2. Bij het besluit van 4 februari 2019 heeft de minister de inschrijving van [appellante] als fysiotherapeut in het BIG-register doorgehaald, omdat zij voor de uiterste indieningsdatum van 3 februari 2019 geen aanvraag om herregistratie heeft ingediend.
Aan het besluit van 14 mei 2019 heeft de minister aanvullend ten grondslag gelegd dat [appellante] bij brieven van 3 augustus 2018 en 25 november 2018 eraan is herinnerd dat zij zich diende te laten herregistreren om haar inschrijving in het register te behouden. Over haar bezwaar dat zij in december 2018 een auto-ongeluk heeft gehad en daarbij een zware hersenschudding heeft opgelopen, heeft de minister gesteld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in deze periode niemand kon vragen om haar belangen te behartigen. Voorts heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat zij zes maanden de tijd had om een aanvraag om herregistratie in te dienen en dat het haar eigen verantwoordelijkheid is om de aanvraag om herregistratie te doen.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister haar inschrijving in het BIG-register als fysiotherapeut terecht heeft doorgehaald. Zij voert aan dat de rechtbank ten onrechte aan haar persoonlijke omstandigheden voorbij is gegaan dan wel die onjuist heeft beoordeeld, nu het voor haar onmogelijk was om een aanvraag tot herregistratie in te dienen of iemand anders te vragen dat voor haar te doen. Zij wijst daarbij op de verklaring van haar huisarts, die heeft verklaard dat zij door een auto-ongeluk een hoog-energetisch trauma heeft opgelopen met een hersenschudding tot gevolg. Zij wijst verder ook op een verklaring van haar psycholoog. Door het auto-ongeluk was zij langere tijd niet in staat om op normale wijze te praten, te communiceren of inhoudelijk stukken te lezen of te beoordelen, helder te spreken en uit haar woorden te komen, laat staan een derde een inhoudelijke opdracht mee te geven. Verder lijdt zij ook aan de ziekte endometriose. De rechtbank is eraan voorbij gegaan dat zij de afgelopen jaren als gevolg van haar ziekte diverse ingrijpende operaties heeft moeten ondergaan. Zodra zij daartoe in staat was, heeft zij halverwege mei 2019 alsnog een aanvraag ingediend. De rechtbank heeft niet onderkend dat de minister maatwerk had moeten leveren, zoals ook door de KNMG aan de minister is voorgesteld.
Voorts voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij zelf de afweging heeft gemaakt om te wachten met haar aanvraag. Zij was herstellend van alle operaties die zij had ondergaan en het auto-ongeluk doorkruiste dit. Dat was twee maanden voor het einde van de uiterste indieningsdatum. Het is verder niet ongebruikelijk dat de aanvraag later wordt ingediend om de gewerkte uren aan het einde van de periode nog te kunnen meenemen. Dat was in haar geval zeker aan de orde, doordat zij door alle operaties nog niet de vereiste uren had verzameld.
3.1. Op grond van artikel 2 van het Besluit periodieke registratie Wet BIG wordt een inschrijving in een register als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG na het verstrijken van een periode van vijf jaren doorgehaald, tenzij een aanvraag tot herregistratie is ingediend. Vaststaat dat [appellante] niet tijdig een aanvraag tot herregistratie heeft ingediend. Dat betekent dat de inschrijving van [appellante] als fysiotherapeut in het BIG-register op grond van het Besluit dient te worden doorgehaald. [appellante] heeft deze conclusie niet betwist, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat het, gelet op haar persoonlijke omstandigheden, kennelijk onredelijk was om haar aanvraag niet inhoudelijk te beoordelen.
3.2. Het Besluit periodieke registratie Wet BIG is een algemeen verbindend voorschrift, maar geen wet in formele zin. Het Besluit bevat geen voorschrift op grond waarvan de minister bevoegd is af te wijken van de periode van vijf jaren neergelegd in het Besluit. Niettemin kan de rechter tot het oordeel komen dat de minister gehouden was ten gunste van de aanvrager van die indieningstermijn af te wijken, indien de nadelige gevolgen van een besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
3.3. [appellante] heeft met medische stukken aannemelijk gemaakt dat zij door het zware auto-ongeluk dat zij in december 2018 heeft gehad, in de periode na dat ongeluk niet in staat was om zelf een aanvraag in te dienen of een ander zodanig te instrueren dat die namens haar een aanvraag kon indienen. Het standpunt van de minister dat niet aannemelijk is gemaakt dat [appellante] niemand kon vragen om haar belangen te behartigen, volgt de Afdeling dus niet. Dat [appellante] niet bij het begin van de herregistratieperiode van zes maanden onmiddellijk haar aanvraag heeft ingediend, kan haar niet worden tegengeworpen. [appellante] had een periode van zes maanden om een aanvraag tot herregistratie in te dienen. Ook aan het eind van die periode mocht zij die aanvraag nog indienen. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij een deel van die periode nog wenste te benutten om de benodigde uren voor de urennorm te behalen, aangezien zij door de operaties als gevolg van haar ziekte nog onvoldoende uren had kunnen werken. [appellante] hoefde er geen rekening mee te houden dat zij een zwaar auto-ongeluk zou krijgen waardoor zij niet meer in staat was om tijdig een aanvraag bij de minister in te (laten) dienen. Verder heeft zij, zodra zij daartoe in staat was, in mei 2019 alsnog een aanvraag om herregistratie ingediend.
3.4. Gelet op de onder 3.3. vermelde bijzondere omstandigheden, had de minister in dit geval niet mogen vasthouden aan strikte toepassing van artikel 2, tweede lid, van het Besluit, omdat die toepassing voor [appellante] onevenredig nadelige gevolgen heeft, terwijl zij niet nodig is om de patiëntveiligheid te beschermen. De minister had aan [appellante] daarom niet mogen tegenwerpen dat zij haar aanvraag tot herregistratie niet binnen de in artikel 2, tweede lid, van het Besluit genoemde termijn heeft ingediend. Deze bepaling had de minister bij het besluit op de aanvraag van [appellante] en het besluit op bezwaar buiten toepassing moeten laten. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht genomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de minister van 14 mei 2019 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De minister dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
6. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 oktober 2019 in zaak nr. 19/2303;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Medische Zorg van 14 mei 2019, kenmerk DWJZ-2019000329;
V. draagt de minister voor Medische Zorg op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit aan [appellante] toe te zenden;
VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. veroordeelt de minister voor Medische Zorg tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.100,00 (zegge: tweeduizend honderd euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de minister voor Medische Zorg aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2020
705.
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
Artikel 3
1. Er worden registers ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden ingeschreven, onderscheidenlijk als:
[…]
fysiotherapeut,
[…]
Artikel 8
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald dat de inschrijving in een bij de maatregel aangewezen register wordt doorgehaald indien na de in het tweede lid bedoelde datum een bij de maatregel aangegeven periode is verstreken.
2. De in het eerste lid bedoelde datum is de meest recente van de volgende data:
[…]
c. de naar aanleiding van een aanvrage van de ingeschrevene in het register aangetekende datum voorafgaande waaraan de ingeschrevene op het desbetreffende gebied van de beroepsuitoefening werkzaamheden heeft verricht die wat betreft duur en spreiding over de in het eerste lid bedoelde periode voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.
[…]
Besluit periodieke registratie Wet BIG
Artikel 2
1. Voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de wet worden de volgende registers aangewezen:
[…]
b. het register van fysiotherapeuten;
[…]
2. De inschrijving in een register als bedoeld in het eerste lid, wordt doorgehaald indien na de desbetreffende in artikel 8, tweede lid, van de wet bedoelde datum een periode van vijf jaren is verstreken.
3. Uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de periode, genoemd in het tweede lid, stelt Onze Minister de geregistreerde schriftelijk op de hoogte van het naderen van het einde van deze periode. Hierbij wordt de geregistreerde erop attent gemaakt dat diens registratie in het register zal worden doorgehaald, tenzij voor het verstrijken van de periode, genoemd in het tweede lid, een aanvraag tot herregistratie is ingediend waarop nog niet is beslist.
[…].