ECLI:NL:TGZRZWO:2018:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 16-01-2018 210/2017
ECLI:NL:TGZRZWO:2018:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 16-01-2018 210/2017
Gegevens
- Instantie
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle
- Datum uitspraak
- 16 januari 2018
- Datum publicatie
- 16 januari 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:TGZRZWO:2018:21
- Zaaknummer
- 210/2017
Inhoudsindicatie
Klacht tegen psychiater. Het verwijt is dat de psychiater klaagster onvoldoende heeft gehoord, geholpen en dat hij haar onvoldoende zorg heeft verleend. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing d.d. 16 januari 2018 naar aanleiding van de op 29 augustus 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A,wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
H, psychiater, werkzaam te D,
bijgestaan door: J, als jurist verbonden aan G te K,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dat blijkt uit de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift (van pvp E);
- het verweerschrift met de bijlagen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden gelegenheid mondeling te worden gehoord.
2. FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het behandeldossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster is bekend met een uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis. De zorgverlening vanuit het FACT-team F is in oktober 2015 geëindigd in een schriftelijk aangezegd contactverbod. Zij is vervolgens in behandeling gekomen van het FACT-team van G. FACT-team F heeft klaagster schriftelijk overgedragen aan het FACT-team van G. Verweerder en klinisch psycholoog C hebben een intakegesprek gevoerd met klaagster en een begeleider, dat voor een groot deel ging over hoe klaagster dacht over (behandelaars van) het vorige FACT-team. Hiervan is een zeer uitgebreid verslag gemaakt. Afgesproken werd voorlopig wekelijks gesprekken te hebben door verweerder en C met klaagster. Er zijn daarna maar een paar gesprekken bij G geweest omdat klaagster steeds aangaf dat ze niet kon komen. Vervolgens zijn alle gesprekken telefonisch geweest. Door veelvuldig bellen van klaagster waren er perioden waarin het secretariaat niet of nauwelijks bereikbaar was. Ook stuurde klaagster veel e-mails die moeilijk leesbaar waren. Nadat de behandelovereenkomst door de huisarts was opgezegd heeft verweerder geholpen contact te leggen met de nieuwe huisarts (met wie klaagster - anders dan zij had aangegeven - al bleek te hebben kennis gemaakt). Ook is getracht voor klaagster contact tot stand te brengen met haar vorige behandelaar, maar deze zag geen mogelijkheden. Opname in een universitair medisch centrum kwam niet tot stand omdat klaagster allerlei voorwaarden stelde aan een voorafgaande second opinion. Daarna is gekozen voor een traject richting gedwongen opname, dat resulteerde in een door de rechter afgegeven voorlopige machtiging voor een halfjaar. Omdat klaagster zich onvindbaar hield, is deze niet binnen de daarvoor beschikbare termijn geëffectueerd. Uiteindelijk heeft een groot overleg plaatsgevonden met onder meer de geneesheer-directeur en een jurist over de ontstane situatie. Klaagsters wens om weer behandeld te worden door haar vorige behandelaars was niet uitvoerbaar en na een jaar was de behandeling in D niet van de grond gekomen. Mede omdat alle andere opties afvielen, werd wederom gekozen voor een RM-traject. De psychiater die klaagster heeft beoordeeld voor de geneeskundige verklaring zag echter geen gevaarscriterium. Terwijl getracht werd de behandeling met klaagster af te ronden wegens het ontbreken van reële behandelopties, hebben verweerder en C alsnog gekozen voor (wederom) een second opinion, deze keer door het I. De conclusie van het I is overgelegd door verweerder. Om de uitvoering van dit advies, de verdere behandeling, met klaagster te bespreken hebben verweerder en C klaagster in het bijzijn van de patiëntenvertrouwenspersoon (PVP) op 29 juni 2017 thuis bezocht. Uiteindelijk heeft klaagster hen beiden uit haar huis gezet. Daarna is de behandeling feitelijk beëindigd.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster heeft verweerder een groot aantal verwijten gemaakt. Kort gezegd komen deze erop neer dat klaagster meent dat verweerder haar onvoldoende heeft gehoord, geholpen en zorg heeft verleend.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder wijst in een gedetailleerd en onderbouwd verweerschrift -zakelijk weergegeven- de klachten van de hand.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Verweerder is in zijn verweerschrift uitgebreid ingegaan op alle onderdelen van het klaagschrift. Gelet op het onderliggende behandeldossier, waarin verweerder en C steeds uitgebreid aantekeningen hebben gemaakt, en op het feit dat klaagster geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om in het mondeling vooronderzoek hier iets tegenover te stellen, ziet het college geen aanleiding om verweerder niet te volgen in zijn verweer. Klaagster is het college bekend uit vele tientallen klachtzaken, waaruit telkens blijkt dat zij zich niet gehoord en geholpen voelt. Helaas voor haar draagt haar gedrag, voortkomend uit haar persoonlijkheid, eraan bij dat zij steeds weer moet worden begrensd en dat uiteindelijk een behandeling niet van de grond komt en/of wordt beëindigd. Inmiddels is een mentor benoemd voor klaagster die verdere klachten niet steunt. Alles overwegend is deze klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. M.H. Braakman en
A.A.G. van den Ende, leden-arts, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.