NTFR 2002/1674 - Rechtvaardige rechters

NTFR 2002/1674 - Rechtvaardige rechters

mJL
mr. J. LamensRaadsheer-plaatsvervanger Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Bijgewerkt tot 14 november 2002

enkele weken geleden las ik dat het paneel "De rechtvaardige rechters" uit de triptiek "De aanbidding van het Lam Gods" van de gebroeders Van Eyck niet boven water is gekomen. Het altaarstuk werd op 6 mei 1432 in de Sint Baafskathedraal in Gent aangebracht. Op 11 april 1934 werd onder meer het genoemde paneel gestolen en sindsdien is het spoorloos. Op internet was te lezen, naar het leek uit betrouwbare bron, dat het paneel kon worden gevonden in de kerk te Wetteren. Het bleek niet waar. De kopie die nu in de kerk hangt zal zijn werk moeten blijven doen, totdat het verdwenen paneel opduikt. Er is echter een groeiende groep belangstellenden die aan het nog bestaan van 'De rechtvaardige rechters' twijfelen.

Kritiek

Wie de laatste jaren leest over de rechterlijke macht in ons land zou de indruk kunnen krijgen dat meer en meer aan het bestaan van de rechtvaardige rechter wordt getwijfeld. Groepen justitiabelen, vooral in de sfeer van het familierecht, voelen zich slecht behandeld en doen luidruchtig in de pers en op het internet hun beklag (alimentatie, bezoekregelingen, vermogensrechtelijke kwesties). Men krijgt de indruk dat er in ons land rekening mee moet worden gehouden dat – meer dan incidenteel – onschuldige mensen jarenlang achter de tralies verdwijnen (Putten, Deventer). Er wordt al geruime tijd met kracht van argumenten gesteld dat procederen bij de Raad van State tegen een bestuursbesluit vrijwel geen zin heeft omdat die Raad het bestuur met meer sympathie tegemoet treedt dan waarop de justitiabele mag rekenen. De VPRO besteedde op vrijdag 11 oktober jongstleden aandacht aan de vreemdelingenrechtspraak van de Raad. Niet alleen advocaten, ook ingewijden en zelfs personeel van de Raad vinden elkaar in de conclusie dat de rechtspraak van de Raad in het teken staat van zijn beleid zo min mogelijk vluchtelingen toe te laten. Ik wil hier eens naar een aantal kwesties kijken die ook voor belastingrechters aan de orde kunnen zijn. De aanleiding wordt gevormd door een vraaggesprek in een justitieblad.

Plaatsvervangers

In het Justitieblad Novum van september 2002 krijgt Paul Ruijs een forum om eens even stevig uit te halen naar de beroepsgroep. Ruijs was in 1996 betrokken bij de totstandkoming van het rapport Integriteit Rechterlijke Macht opgesteld door een aantal "verontruste" burgers. Ik teken op dat hij nu in Novum spreekt over "stinkende vis binnen de Hoge Raad", "corrupte rechtspraktijken" en over "deze zogenaamd onafhankelijke rechterlijke macht". Die forse uitspraken worden jammer genoeg door de journaliste Madeleen Wesseling niet op hun waarde onderzocht. De schrijvers van het IRM–rapport hebben indertijd vooral de aandacht gevestigd op de advocaat die in het ressort van werkzaamheden tevens optreedt als rechter–plaatsvervanger of raadsheer–plaatsvervanger en hebben zich verzet tegen die dubbelfunctie vanwege de daaraan verbonden gevaren voor het onpartijdig rechterlijk oordeel. Hun kritiek heeft ertoe geleid dat in de jaren daarna aanzienlijk minder van de inzet van vele plaatsvervangers is gebruikgemaakt, dat de bestanden duchtig zijn opgeschoond en dat een terughoudend beleid is gevoerd bij de benoeming van nieuwe plaatsvervangers. Daaruit mag op z'n minst worden geconcludeerd dat er sprake was van enig schuldbewustzijn. Uit HR 30 juni 2000, nr. C98/376HR, RvdW 2000/170 wordt duidelijk dat de Hoge Raad van oordeel is dat

"de gestelde verbindingen tussen enerzijds de Rechtbank onderscheidenlijk het Hof en anderzijds het kantoor waaraan de advocaat van de wederpartij is verbonden op zichzelf onvoldoende zwaarwegend zijn voor een objectief gerechtvaardigde twijfel omtrent de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van Rechtbank en Hof."

De Raad overweegt daarnaast: "Er zijn voldoende waarborgen aanwezig voor een onpartijdige en onafhankelijke uitoefening van de functie van rechter–plaatsvervanger door advocaten, ook in hun eigen arrondissement; zo bestaat binnen de rechterlijke macht de ongeschreven regel dat de advocaat die tevens rechter–plaatsvervanger is, zich onthoudt van het behandelen van en beslissen in zaken waarmee hijzelf of een van zijn kantoorgenoten van doen heeft (gehad) en verbieden de gedragsregels voor advocaten het optreden als advocaat voor een rechterlijk college indien een kantoorgenoot als rechter–plaatsvervanger (of in enige andere functie) bij de behandeling van de zaak is of zal worden betrokken."

Ik ben het daar van harte mee eens. Plaatsvervangers kunnen voor het betrokken college van eminent belang zijn voor een nog betere kwaliteit van het rechterlijk werk. Het zou zonde zijn om in een bepaalde zaak geen gebruik te maken van de bijzondere expertise van de plaatsvervanger. Bovendien zit er voor het managende deel van het college het grote voordeel aan dat meer zaken kunnen worden gedaan voor aanzienlijk minder geld, want de plaatsvervanger krijgt per zitting een habbekrats, een bedrag van ongeveer € 200. De rechter zelf kost per zitting aanzienlijk meer. In de belastingkamers treden ook raadsheer–plaatsvervangers op. Ze worden aangetrokken vanwege de specifieke kennis die ze kunnen inbrengen en beschikken daarnaast vaak over een ruime maatschappelijke ervaring opgedaan in allerlei functies. Het instituut van het plaatsvervangerschap biedt het college ook de mogelijkheid om buitenstaanders die raadsheer wensen te worden en niet aanstonds inzetbaar zijn vertrouwd te maken met het schrijven van uitspraken. Onder de plaatsvervangers treft men aan (oud)–bestuurders, bedrijfsjuristen, wetenschappers, belastingadviseurs en gepensioneerde belastingrechters. Ik zou voor deze functie eigenlijk ook graag willen selecteren uit de groep van inspecteurs. Ik zie weinig problemen wanneer een inspecteur uit een andere regio wordt ingezet en diens dagelijkse functie hem/haar niet belemmert in een goede uitoefening van het plaatsvervangerschap. Bovendien moet worden bedacht dat ook zittingen zijn samen te stellen waarin de belastingdienst geen partij is.

De discussie over de onafhankelijkheid van de plaatsvervanger lijkt nu geluwd. De rechterlijke colleges zijn zich er meer dan ooit van bewust dat het niet voldoende is onpartijdig te zijn, maar dat zelfs de schijn van het tegendeel niet mag worden gewekt. En dat vereist meer zorg dan in het verleden in deze kwesties aan de dag is gelegd.

Rechters

De plaatsvervangers lagen onder vuur, maar ook de rechters zelf zijn aangesproken op hun plicht onpartijdig te zijn en zelfs alle schijn van het tegendeel te vermijden. Men wilde van elke rechter en plaatsvervanger weten welke nevenfuncties deze had en heeft. Een gerechtvaardigde wens zou ik zeggen. De burger heeft het recht om zodanige informatie over een rechter te krijgen dat het voor hem in redelijkheid mogelijk is zich een beeld te vormen van eventuele in een specifieke zaak bestaande gevaren voor de rechterlijke onpartijdigheid. Hij moet niet afhankelijk zijn van het eigen oordeel van de rechter over de vraag of deze zich in een zaak zal verschonen, maar moet daarnaar zelf onderzoek kunnen doen. In www.rechtspraak.nl is een rubriek "Nevenfuncties rechters" opgenomen waar iedereen kan lezen wat een belastingrechter in de overige tijd uitvoert aan al dan niet betaalde maatschappelijke activiteiten. Vluchtige kennisneming van de lijstjes laat zien dat het veelal om maatschappelijk buitengewoon nuttige activiteiten gaat (stichtingsbestuurder, klachtencommissies). Wat mij betreft dient het betrokken college oplettend te zijn bij de plaatsvervangers die bij een onderneming met wijdvertakte belangen in de regio werken, advocaten en belastingadviseurs. Voorts moeten de rechters die in allerlei clubjes van de "happy few" netwerken zich goed bewust zijn met wie ze in die clubs omgaan en welke schijn dit naar buiten kan wekken. Hun namen zijn, leuk of niet, per club verzameld op de site http://www.sdnl.nl/netwerk.htm. Demissionair minister Donner vindt dat maatschappelijke betrokkenheid en ervaring moeten worden aangemoedigd. Onpartijdigheid van oordeel, zo zegt hij, is niet gelijk aan maatschappelijke onervarenheid en sociaal isolement (NJB 2002/35, p. 1775). Ik val hem graag bij. Toch zijn er nogal wat rechters en plaatsvervangers die geen nevenbetrekkingen hebben opgegeven. Mij is opgevallen dat die niet allemaal voldoen aan de negatieve kwalificaties die de Minister noemt. Een flink aantal van hen zal deze betrekkingen ook echt niet hebben. Ruijs spreekt hen bemoedigend toe:

"Het is apert onjuist te stellen dat een rechter zonder nevenfuncties een kneus is, omdat hij zonder dit soort bijbaantjes geen frisse kijk op de wereld zou hebben. Alsof het werkelijke leven zich afspeelt binnen een commissariaat bij verzekeringsmaatschappijen, bedrijven of banken of binnen de Rotary."

Vervelend is echter wel dat sommigen weigeren mededeling te doen van hun overige activiteiten. Die verwerpelijke houding kan er bij plaatsvervangers toe leiden dat ze niet langer worden ingezet (NJB 2002/35, p. 1775) of, wanneer ze worden ingezet, sneller gewraakt zullen worden. Er ligt hier een schone taak voor de gerechtsbesturen om te zorgen dat de overzichten van nevenfuncties zo spoedig mogelijk worden gecompleteerd en regelmatig worden geactualiseerd. De waardigheid van het rechtersambt en het vertrouwen dat de burgers in de rechterlijke macht moeten kunnen stellen brengen mee dat er grenzen zijn aan wat de rechter zich in zijn privé–leven kan veroorloven. De rechter heeft een voorbeeldfunctie. Ruijs zegt: "(…) rechters zijn topguns. Om door een ringetje te halen en met een onberispelijke staat van dienst. Dan moeten ze zo benaderd en bejegend worden. Óf het zijn ook maar gewone mensen, die argwanend bekeken moeten worden."

De rechterlijke macht zit ondertussen niet stil. In 2001 is door de Arnhemse rechtbank een aantal aanbevelingen opgesteld met betrekking tot persoonlijke verhoudingen die de schijn van partijdigheid kunnen oproepen, zoals familiebanden, kennissen, verenigingsleven, voormalige werkkring en nevenfuncties van de rechter en zijn partner. De bedoeling is dat de rechter geen procedures behandelt of zich terug trekt uit procedures waarbij personen uit die verbanden als procesdeelnemers betrokken zijn. NVVR–voorzitter Verburg zei over die aanbevelingen:

"Elke rechter zal zich vroeg of laat de vraag stellen of hij om deze reden een zaak wel of niet kan behandelen. Een gedragscode kan met name jongere en minder ervaren rechters houvast bieden. Daarnaast kan de wrakingskamer een uitspraak beter motiveren vanuit de gedragscode. Het feit dat we erover nadenken is belangrijk voor het beeld dat de burger van de rechtspraak heeft. Het rechtssysteem is gebaseerd op vertrouwen, en dat is een kostbaar goed."

Ook dit initiatief laat zien dat de rechterlijke macht zich bewust is van het probleem en daarover op een open manier wenst te spreken.

Raad van State

Niet alleen de personen die zich met rechtspraak bezighouden, maar ook rechterlijke colleges hebben al geruime tijd te maken met forse kritiek. Het college dat hierbij het meest de aandacht trekt is de Raad van State. A.F.M. Brenninkmeijer, die een heldere manier van formuleren paart aan een onafhankelijke geest, schreef al in 1995:

"Uit de praktijk klinken met grote hardnekkigheid berichten door dat sommige staatsraden bij de voorbereiding van een meer principiële zaak een politiek bevriend bewindspersoon of een hoge ambtenaar bellen voor overleg. Zelfs al zijn deze berichten overdreven of ten dele onwaar en gelden zij slechts enkele staatsraden, dan nog geldt dat de politieke en bestuurlijke achtergrond van een aantal staatsraden deze on–rechterlijke handeling gewoon doet lijken, ondanks het feit dat dezelfde handeling een grond voor ontslag zou vormen voor een gewone rechter" (NJB 1995/37, p. 1364)

Brenninkmeijer heeft onlangs zijn kritiek op de Raad van State herhaald en is daarin overtroffen door A.Q.C. Tak. De heren betichten de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad ervan doorgaans de gevestigde orde te bevestigen en de kritiek over de onderwerpen waarover hij al adviseerde niet serieus te nemen en dat deze de klachten van burgers alleen als een voorspelbare en te negeren uitvloeisel van een Not–In–My–Backyard syndroom zien. Ze deinzen er niet voor terug de Raad van State "adviseur van de regentencultuur" te noemen en menen klaarblijkelijk serieus dat "de werking van de democratische rechtsstaat in Europa" in het geding is.

Voorwaar, niet een situatie die het vertrouwen in de rechtspraak in zijn algemeenheid zal bevorderen. En, gelet op de omstandigheid dat twee hoogleraren van goede naam zoiets naar voren brengen, ook geen kritiek om gemakkelijk terzijde te leggen. Rechtsprekend Nederland dient het zich zeer aan te trekken dat op deze wijze over een rechtsprekend orgaan wordt gesproken. Daarbij roep ik nog eens het Procola–arrest in herinnering. De herstructurering van de bestuursrechtspraak kan, dunkt mij, niet nog eens jaren uitstel lijden en ik kan me werkelijk niet voorstellen dat de Raad van State in een nieuw stelsel van bestuursrechtspraak nog een rechterlijke rol kan vervullen. Het lijkt erop dat de Raad nog de enige is die daar anders over denkt.

Omgaan met kritiek (1)

Omgaan met kritiek (2)

Slot