NTFR 2003/1151 - De belastingwetgeving als spiegel van de volksaard

NTFR 2003/1151 - De belastingwetgeving als spiegel van de volksaard

jmWvNtS
jhr. mr. W.E.M. van Nispen tot Sevenaerjhr. mr. W.E.M. van Nispen tot Sevenaer is raadsheer bij gerechtshof Den Bosch.
Bijgewerkt tot 10 juli 2003

Deze bijdrage heeft tot doel op wetenschappelijke wijze een stelling te toetsen. De stelling luidt dat het karakter van een volk zich weerspiegelt in zijn belastingwetgeving. Ik beperk mij – gegeven de mij ter beschikking staande pagina's – tot Nederland. Ik neem de vier meest evident Hollandse eigenschappen en onderzoek of, en zo ja in welke mate, deze eigenschappen zijn terug te vinden in onze fiscale wetgeving. Ik sluit de bijdrage af met een verontrustende conclusie en een oproep om onze volksaard een weinig bij te schaven.

Volkseigenschappen

Landgenoten, wat kenmerkt ons? Ongetwijfeld een groot aantal uiteenlopende eigenschappen. Ik heb er vier uitgekozen, waarvan ik meen dat zij van algemene bekendheid zijn en deswege geen bewijs behoeven:

– Recht–door–zee ('bot', zeggen de Fransen);

  • Zuinigheid ('gierig', zeggen de Belgen);

  • Tolerantie ('soft left wing commies', zeggen de Amerikanen);

  • Nuchterheid ('koel' zeggen de Italianen).

Omdat het beter in de opbouw van mijn betoog past, behandel ik deze eigenschappen in de volgorde die omgekeerd is aan de volgorde waarin ik ze hierboven noemde.

Nuchterheid

Ik begin met onze beroemde nuchterheid. Wat is dat precies, nuchterheid? De Van Dale1 geeft onder meer de volgende betekenissen:

– Nog niets gegeten of gedronken hebbend;

  • Zonder opsiering of verdichting: koel, pragmatisch, reëel, zakelijk

  • Niet dronken.

Hier gaat het om betekenis 2: 'zonder opsiering of verdichting'. Een ander woord daarvoor is: 'normaal'. Voorts noemt de Van Dale als synoniemen 'pragmatisch' en 'zakelijk'.

Pragmatisch, zakelijk

Ik begin met pragmatisch en zakelijk. Vinden wij dat aspect van de nuchterheid in onze belastingwetgeving terug? Zeker. Het enkele bestaan van box 3 is daarvan bewijs. Wij hebben het reële (en tamelijk 'sophisticated') stelsel van de Wet IB 1964 vervangen door het 'van dik hout zaagt men planken'–stelsel van box 3 op de pragmatische grond dat wij liever één vogel in de hand houden, dan tien in de lucht. Ik breng in herinnering dat onder de Wet IB 1964 belasting werd geheven over inkomsten uit vermogen; vermogenswinst bleef onbelast. Onder de huidige wet speelt het onderscheid niet. De fiscus ontvangt, come rain or shine, 1,2% van de waarde van het vermogen. Beter weinig (30%) van veel, dan veel (52%) van niets. 2

Een tweede voorbeeld van pragmatisme vormt het rigoureus schrappen van de aftrek van arbeidskosten. Principiële argumenten waren er in ieder geval niet. 3 Hof Amsterdam oordeelde onlangs dan ook dat het ontbreken van de arbeidskostenaftrek discriminatoir is. 4 Het is overigens ook een voorbeeld van onze zuinigheid; ik kom daarop terug.

Normaal

Komen we thans aan dat andere aspect van 'nuchterheid': 'normaal doen'. Normaal doen is een Hollandse dwangneurose. Wij zijn verliefd op normaal doen. Ik wijs op de uitdrukkingen 'doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg' en 'hé joh, doe effe normaal'. Het meest pregnant is wellicht de uitdrukking 'ik ga liever gewoon dood'5, welke uitdrukking kenbaar maakt dat wij zelfs in het ultieme uur de voorkeur geven aan het normale boven het bijzondere.

Ook de wetgever gebruikt het woord 'normaal', hoewel hij de laatste jaren een voorliefde heeft opgevat voor een variant op dat woord, te weten het woord 'gebruikelijk'. De belastingwet eist op tientallen plaatsen dat wij normaal doen. Ik behandel twee van die gevallen, die – ik vind het vervelend het te moeten zeggen – deze benepen kant van ons volkskarakter illustreren.

Het eerste voorbeeld is art. 4.22, lid 1, Wet IB 20016.

De tekst luidt:

Art. 4.22. – 1. Indien bij een vervreemding of verkrijging een tegenprestatie ontbreekt of is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst, wordt als tegenprestatie aangemerkt de waarde die ten tijde van de vervreemding, respectievelijk de verkrijging, in het economische verkeer aan de aandelen of winstbewijzen kan worden toegekend.

De bedoeling van het artikel is duidelijk. Stel: een vader verkoopt zijn aandelen te 'goedkoop', dat wil zeggen beneden de waarde in het economische verkeer, aan zijn dochter. In een dergelijk geval geldt als verkoopprijs niet dat te lage bedrag, maar de (hogere) waarde in het economische verkeer van de aandelen. De Hoge Raad heeft het zo geformuleerd dat de bepaling van toepassing is, wanneer andere motieven een rol hebben gespeeld bij de onderhandelingen dan het motief een zo goed mogelijke verkoopprijs te behalen7. Men zou dus verwachten dat de wet woorden zou gebruiken als 'zakelijk bedongen overdrachtsprijs' of iets dergelijks. Maar zoals wij zagen, doet de wet dat niet. De wet heeft het over 'normale omstandigheden'.

Dit betekent dat als u de onderhandelingen voert in een huis van lichte zeden en de deal sluit terwijl u een stripteaseshow bekijkt, het artikel van toepassing is! 8 De overeenkomst is dan immers bepaald niet onder normale omstandigheden tot stand gekomen, tenzij u in de aannemerij werkzaam bent. Daar schijnen grote deals altijd in dergelijke huizen afgesloten te worden, zodat u juist niet normaal handelt als u de overeenkomst gewoon op kantoor tot stand brengt.

Een tweede voorbeeld van onze normaliteitsdwang vinden we in het gebruikelijkheidscriterium (ook wel omvangscriterium genoemd). Hoe bekrompen dat is, bleek vooral onder de Wet IB 1964, toen een werknemer nog kosten kon aftrekken. Het gebruikelijkheidscriterium hield in dat je niet meer mocht aftrekken dan 'gebruikelijk' was: niet meer dan 'normaal' was, dus.

Het gebruikelijkheidscriterium heeft mij steeds plaatsvervangend schaamrood op de kaken bezorgd. Bedenk dat het criterium per definitie zag op situaties waarin iemand kosten had gemaakt om zijn werk goed te kunnen doen – het moest gaan om uitgaven die voor het werk nuttig waren, anders kwam men aan het gebruikelijkheidscriterium niet toe9 – en dan toch de uitgave niet mocht aftrekken, omdat zijn collegae het wel met minder konden10. In Amerika zeggen ze: be all that you can be, in Nederland zeggen ze: don't be any better than me!

Inmiddels speelt het gebruikelijkheidscriterium geen rol meer voor werknemer: de Wet IB 2001 heeft de kostenaftrek volledig afgeschaft. Dat is dan weer een mooi voorbeeld van Hollandse zuinigheid en nuchterheid (alleen maar werk, al die aftrekposten beoordelen). Het criterium bestaat nog wel voor andere categorieën van aftrekbare kosten11.

Tolerantie

Zijn wij tolerant? Ja. De Nederlandse openheid van geest wordt in de partnerregeling van art. 1.2 in al haar glorie geopenbaard. Wij lezen daar dat niet alleen gehuwden partners zijn, maar dat ook ongehuwden dat kunnen zijn. Daarbij maakt het niet uit of het een man–vrouwrelatie betreft, een vrouw–vrouwrelatie of een man–manrelatie. Het is zelfs zo, dat ouders met hun kind het partnerschap kunnen aangaan (als het kind maar ouder is dan 27). Zó ver gaat de vrijheid die art. 1.2. de samenwonende burger geeft, dat hij (of zij) ieder jaar opnieuw mag kiezen of hij de ander wel als partner wil! Alleen gehuwden hebben die vrijheid niet; die zitten in hun bootje en kunnen niet zo maar (fiscaal) uitstappen.

Een beetje bekrompen zijn wij nog wel: je mag maar met één persoon tegelijk partner zijn. Bigamisten worden dus niet gefacilieerd, evenmin als leden van een commune.

Zuinigheid en recht door zee

De belastingwet is doordrenkt van onze zuinigheid. Ik volsta met één voorbeeld. Het toont een zodanige schraapzucht, dat meer voorbeelden overbodig zijn. Het betreft de wijziging van de Algemene Wet Bestuursrecht/vergoeding van kosten van bestuurlijke voorprocedures. 12 Vóór de inwerkingtreding van de wetswijziging kon de belastingplichtige die bezwaar liet maken tegen een aanslag en gelijk kreeg, de werkelijk door hem gemaakte kosten (c.q. de rekening van zijn belastingadviseur) vergoed krijgen. 13 Het ministerie vond deze situatie kennelijk te duur. Ons bin zuunig. Vandaar de wetswijziging.

Er valt echter meer te zeggen over deze wetswijziging dan dat zij is ingegeven door Hollandse zuinigheid. Het punt is namelijk dat de wetgever niet heeft gezegd 'ons bin zuunig', maar heeft gepretendeerd slechts een makkelijk te hanteren regeling te willen introduceren, waarin (doorgaans) wel degelijk de werkelijke kosten van de belastingplichtige vergoed worden.

Ik citeer uit de toelichting bij het besluit proceskosten bestuursrecht:

'Voor het bezwaar en administratief beroep geldt (een) forfaitaire tarief (van) € 322. (…) Voor besluiten genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen of de heffing van een premie (…) is, op basis van gegevens van de Belastingdienst over de gemiddelde daadwerkelijk gemaakte kosten (vet van mij, WvN), een lager forfaitair bedrag vastgesteld, namelijk: € 161.'

De redactie van V–N meent dat men het besluit proceskosten bestuursrecht beter 'Fooienbesluit' zou kunnen noemen, en merkt op dat 'ieder weldenkend mens weet dat een belastingplichtige aan een op basis van een bedrag per punt van €161 berekende vergoeding van de kosten van bijstand in de bezwaarfase bij lange na niet genoeg heeft'. 14 Deze constatering (die ik onderschrijf) leidt, logischerwijs en onverbiddelijk, tot de volgende conclusie:

  • bij Financiën werken geen weldenkende mensen; 15of

  • de toelichting is misleidend.

Het klinkt schertsend, maar ik ben, tot mijn spijt, serieus. Er is geen derde mogelijkheid: het is mogelijkheid 1 of mogelijkheid 2 (boze tongen beweren dat het mogelijkheid 1 en 2 is, maar daar ga ik maar niet op in). Volgens mij is het mogelijkheid 2: de toelichting is misleidend. Financiën zegt hier (of suggereert op zijn minst): 'het is de waarheid dat een gemiddelde bezwaarprocedure die u laat doen door een belastingadviseur, € 161 kost'. Als dat waar is, dan is het waar op dezelfde manier dat het waar is dat datgene wat Monica Lewinsky met Bill Clinton deed, niet onder de definitie van 'sex' valt.

Men zou zijn schouders kunnen ophalen over de toelichting, en denken dat het sop de kool niet waard is, maar ik vind dat het hier om zeer kostbaar sop gaat. Het is het sop van de democratie en de wijze waarop onze autoriteiten ons tegemoet treden. Ik erken dat meerdere waarheden bestaan, 16 maar er zijn grenzen. Grijs gaat ergens over in zwart.

Naast dit politiek–morele bezwaar, heb ik ook juridische bezwaren. Wat is het gewicht van een onware toelichting? Wat, om een concreet voorbeeld te noemen, indien een belastingbetaler de verbindendheid van de regeling als discriminatoir17 bestrijdt, en de rechter moet onderzoeken of aan de regeling een objectieve en redelijke rechtvaardiging ten grondslag ligt? De rechter vindt dan in de toelichting louter smoesjes. Wat moet hij daarmee? Moet hij uit eerbied voor de wet– of regelgever de smoesjes accepteren, en daarmee onwaarheid incorporeren in zijn uitspraak? Of schuift hij het smoesje als onwaar ter zijde, daarmee het risico lopend van het uitbreken van een staatsrechtelijke rel? 18

Dit brengt mij op een tweede fenomeen dat in het kader van ons recht–door–zee bespreking behoeft. Het is het fenomeen dat in de wetsgeschiedenis een bepaald standpunt wordt ingenomen of interpretatie wordt uitgedragen, welk standpunt later in een vraag– en antwoordresolutie, wordt verlaten ten gunste van een volstrekt tegenovergesteld standpunt. 19 Ook hier de vraag: hoeveel gewicht toe te kennen aan de wetsgeschiedenis (en hoeveel aan de resolutie).

Conclusie en oproep