NTFR 2003/2049 - Eigen woning, bijleenregeling en implementatie Hillen

NTFR 2003/2049 - Eigen woning, bijleenregeling en implementatie Hillen

pdAR
prof. dr. A.C. RijkersProf.dr. A.C. Rijkers is als hoogleraar belastingrecht verbonden aan het Fiscaal Instituut van de Universiteit van Tilburg.
Bijgewerkt tot 11 december 2003

De eigen woning is wel wettelijk, maar naar haar aard geen bron van inkomen. Zij levert geen periodieke nettobaten op. Anders gezegd, de eigen woning verschaft de bezitter geen nieuwe koopkracht. Er is daarom geen reden de eigen woning als bron van inkomen te bestempelen.

Wel kan een eigen woning aperiodiek positieve of negatieve vermogensmutaties opleveren. Die raken het vraagstuk van de vermogenswinstbelasting. Dat vraagstuk blijft in dit verhaal buiten beschouwing. Het gaat enkel om eventuele periodieke baten. Die zijn er niet. De bronnentheorie verschaft daarom geen basis aan ons eigenwoningforfait. De bronnentheorie vervult sowieso geen zinvolle inkomenstheoretische functie.

Toch eigenwoningforfait

Toch zijn er overtuigende gronden om aan de eigen woning een inkomenscomponent te verbinden. Die gronden zijn het gelijkheidsbeginsel en, in nauwe samenhang daarmee, de fiscale neutraliteit ten opzichte van beleggingsbeslissingen. Een voorbeeld zegt het 't duidelijkst.

A en B hebben beiden een eigen vermogen van € 250.000 aan liquide middelen. A koopt met dat bedrag een eigen woning. B belegt het bedrag in effecten en huurt een woning. B wordt voor het positieve rendement uit de effecten in de inkomstenbelasting betrokken. Dat is terecht, omdat dat rendement hem nieuwe koopkracht verschaft. In onze huidige systematiek zal de heffing via box 3 verlopen.

De door B betaalde huur is daarentegen een consumptieve uitgave die niet tot het inkomen behoort. A heeft daarentegen belegd in een duurzaam consumptiegoed. Dat duurzame consumptiegoed levert, zoals gezegd, geen reëel inkomen op, net zomin als een fiets dat doet. Maar, in de (internationale) fiscale literatuur wordt reeds lang betoogd dat A niettemin in de inkomstenbelasting betrokken moet worden. 1

Het mag volgens die doctrine niet uitmaken of men in effecten dan wel in een eigen woning belegt. De fiscaliteit moet dus zo neutraal mogelijk uitpakken. Daarom wordt wel gesteld dat we de positie van A moeten opsplitsen in twee denkbeeldige handelingen. Hij verhuurt aan en huurt van zichzelf. Deze denkbeeldige splitsing toont een inkomensverwervende en een inkomensbestedende handeling. De eerste hoort onder de inkomstenbelasting te vallen, de andere niet. Gelijke behandeling van A en B leidt er dus toe dat we aan het bezit van een eigen woning belastbaar rendement moeten toerekenen. Kort samengevat: niet het bronkarakter van een eigen woning, maar het gelijkheidsbeginsel verstrekt legitimatie aan het eigenwoningforfait, wat er zij van de huidige berekening en hoogte ervan.

Laten we met dit in het achterhoofd nu eens de hypotheekrenteaftrek, de bijleenregeling en de materiële implementatie van het initiatiefwetsvoorstel–Hillen zien te plaatsen.

Hypotheekrenteaftrek

De eigen woning kunnen we niet als bron bestempelen. Dan kunnen we financieringskosten ook niet als brongerelateerde kosten behandelen. Het eigenwoningforfait steunt op het gelijkheidsbeginsel. Voor hypotheekrenteaftrek is vanuit die optiek enkel plaats indien en voorzover een belastingplichtige ten onrechte geconfronteerd wordt met dit forfait. Dat doet zich voor wanneer een niet–vermogende tegen het forfait aanloopt. Ik geef een tweede voorbeeld.

C en D hebben beiden geen vermogen. C koopt met geleend geld een eigen woning.

D huurt een gelijkwaardige woning. Voor de eenvoud nemen we aan dat geen van beiden aan vermogensvorming kan doen. C lost dus niet af terwijl de waarde van de woning bij normaal onderhoud gelijk blijft en D spaart niet. C wordt dan geconfronteerd met consumptieve uitgaven bestaande uit rente en onderhoudkosten. D wordt geconfronteerd met huurbetaling. De huurprijs zal theoretisch gelijk zijn aan de rente– en onderhoudskosten van C. Een fiscaal gelijke behandeling van C en D noopt nu niet tot een eigenwoningforfait en evenmin tot hypotheekrenteaftrek.

Als C niettemin zo'n forfait krijgt toegerekend, moeten we wel rekening houden met de betaalde rente. Het forfait moet weggepoetst worden met de betaalde rente. Kortom, er is dan slechts grond voor hypotheekrenteaftrek tot ten hoogste het bedrag van het forfait.

Geeft de wetgever méér hypotheekrenteaftrek, dan is dat meerdere een belastinguitgaaf, een subsidie. Deze subsidie beoogt bijvoorbeeld het stimuleren van eigenwoningbezit. Dit is ook met zoveel woorden door de regering gezegd in de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2004. 2 Zo'n subsidie beweegt zich buiten de fiscale inkomenstheorie. Maar dan is het ook onverdedigbaar dat de één gesubsidieerd wordt naar een tarief van 52% en de ander naar een tarief van 42%. Dat betekent noodzakelijkerwijs dat de subsidie tegen een vast tarief gegeven moet worden.

Bijleenregeling

De in het Belastingplan 2004 voorgestelde bijleenregeling staat daarom terecht los van het eigenwoningforfait en beweegt zich geheel in het spoor van de subsidie. Indien men over eigen vermogen beschikt, is er in zoverre geen ruimte voor een fiscaal gefacilieerde lening.

De vermogenstoets komt echter pas aan de orde bij wisseling van woning. Het gaat namelijk om eigen vermogen gedefinieerd als eigenwoningreserve. De eigenwoningreserve is, kort gezegd, het verschil tussen de opbrengst van de verkochte woning en de nog resterende eigenwoningschuld op de woning. Geredeneerd vanuit de echte financieringsbehoefte is die vermindering met de feitelijk nog bestaande schuld logisch. Maar, op ander eigen vermogen, met name box 3–vermogen, wordt níet gelet. Evenmin wordt gelet op eigen vermogen bij de faciliëring van de financiering van de eerste eigen woning. Starters op de woningmarkt hebben immers nog geen eigenwoningreserve, zo luidt het opgewekt in de memorie van toelichting. 3 Het is echter geen gegeven dat die starters niet–vermogend zijn. Maar zelfs indien die starters pas nadien eigen vermogen hebben gekweekt, raakt dat de gefacilieerde lening niet. Aflossing van de gefacilieerde eigenwoningschuld is ook dan niet geboden. De subsidie tegen het progressieve box 1–tarief loopt gewoon door. Het eigen vermogen kan inmiddels belegd worden in box 3 tegen het feitelijk degressieve tarief.

Het verweer van de regering tegenover de fractie van de PvdA omtrent de berekening van de eigenwoningreserve verliest daardoor iedere glans. 4

Degenen die economisch irrationeel maar fiscaal het meest opportunistisch handelen – de niet–aflossers – komen er het beste van af. Zij zullen dan ook de eerste eigen woning maximaal met vreemd vermogen financieren en niet aflossen. Zo draagt de bijleenregeling, al klinkt het ongelofelijk, haar eigen steentje bij aan het hoog houden van eigenwoningschulden. Zij bereikt het tegendeel van wat zij beoogt.

Materiële implementatie wetsvoorstel150Hillen

Dat brengt ons op de implementatie van het initiatiefwetsvoorstel–Hillen, dat een nieuwe aftrek introduceert.

Deze aftrek zou aflossing wél bevorderen. De nieuwe 'aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld' komt er namelijk op neer dat geen eigenwoningforfait in aanmerking wordt genomen voorzover er geen renteaftrek tegenover staat. De uiterst sympathieke regeling stimuleert ouderen die hun eigenwoningschuld al bijna afgelost hebben om daarmee door te gaan. Verdere stimulansen geeft de aftrek niet. Waarom zou men ten koste van laag belast box 3–vermogen een schuld aflossen die in box 1 een relatief hoge aftrek oplevert? Daarvoor is het eigenwoningforfait veel te laag.

Vervelender is dat de regeling de enige rechtvaardigingsgrond die we voor het eigenwoningforfait kunnen aandragen, wegwuift. Enkel voor degenen die hun woning met eigen vermogen gefinancierd hebben, heeft het eigenwoningforfait bestaansrecht. Dat geldt ook voor ouderen. Maar ja, 'betrokkenen ervaren de dan resulterende bijtelling soms als een onredelijke last'! 5

De nieuwe aftrek komt mijns inziens voort uit de gedachte dat het eigenwoningforfait slechts een excuus is voor de hypotheekrenteaftrek. De twee fenomenen hebben echter niets met elkaar te maken. Daarom, als we het nog enigszins helder willen houden, hoort het eigenwoningforfait in box 3 thuis. Dan worden A en B uit het eerste voorbeeld in het Nederlandse stelsel het meest gelijk behandeld. De aftrek–Hillen is daarmee in strijd.

Nu zou men met enige instrumentele retoriek het eigenwoningforfait geheel kunnen afschaffen. Ik beveel dat niet aan. De gelijke behandeling van belastingplichtigen is naar mijn overtuiging het beste instrument om economisch optimale posities te bereiken.

Kapitaalverzekering eigen woning

Overdrachtsbelasting

Effect

Aanbevelingen