NTFR 2003/293 - Langer werken niet afdwingen, maar stimuleren!

NTFR 2003/293 - Langer werken niet afdwingen, maar stimuleren!

mPZ
mr. P. Zijdenbos
Bijgewerkt tot 13 februari 2003

Europa vergrijst. Nederland is daarop geen uitzondering. Rond 2040 zal de grijze golf zijn piek bereiken. En dat blijft uiteraard niet zonder gevolgen. Om dat te zien, heb je soms een 'eye–opener' nodig. Voor mij was dat een aantal bezoeken dat ik met mijn vader bracht aan het Oogziekenhuis in Rotterdam. In de drukke wachtruimte, met louter 65–plussers, was nu al sprake van een grijze golf. Hoe zal dat zijn als die golf zijn piek bereikt? Eén ding is zeker: de overheidsuitgaven (AOW, zorg) zullen stijgen en de inkomsten zullen dalen. Beleidsvoornemens zijn er in dit kader ook. Zo wordt gesproken over de aflossing van de staatsschuld, het beperken van de loonkostenontwikkeling en het verhogen van de arbeidsparticipatie. Dat laatste niet alleen door meer mensen aan het werk te helpen, maar vooral ook door ze langer aan het werk te hóuden. Zowel om te bewerkstelligen dat er te zijner tijd genoeg mensen zijn om bijvoorbeeld zorg te verlenen als om de grondslag voor de overheid te verbreden om (belasting)inkomsten te genereren. Beslissingen hierover worden nu en in de naaste toekomst genomen. Beslissingen over maatregelen om resultaat af te dwingen en te stimuleren. Voorbeelden daarvan zijn het versoberen van de arbeidspensioenen en het introduceren van een levensloopregeling. De eerste beslissing is al genomen; de tweede lijkt op korte termijn te moeten volgen. Wat die twee gemeenschappelijk hebben? Méér dan u waarschijnlijk vermoedt. Ik leg het u uit.

Gedwongen versobering van tweede pijler

Weinigen zullen zich realiseren dat een dwangmaatregel om u en mij langer aan het werk te houden, in feite al is genomen. Ik heb het dan over het versoberen van de arbeidspensioenen. Binnen het Belastingplan 2003 is namelijk besloten om het Witteveen–kader te versoberen. Het maximale opbouwpercentage bij eindloonregelingen van 2 is verlaagd tot 1,75. Daarmee is de Wet Fiscale behandeling van pensioenen die pas op 1 juni 1999 tot wet werd verheven (!), in zoverre al weer teruggedraaid. De gedachte is simpel: een ouderdomspensioen (inclusief AOW) van 70% van het laatstverdiende inkomen haal je bij een opbouw van 2% per jaar en 35 dienstjaren. Is dat percentage 1,75, dan heb je 40 jaren nodig. Met andere woorden, wil je het 70%–niveau toch halen, dan zul je langer moeten werken. Dat past in een beleid waarin wordt aangenomen dat je ook langer kúnt werken als je tussentijds even op adem kunt komen. Of om zorgtaken te verrichten die moeilijk met werken te combineren zijn. De regeling waaronder dit allemaal mogelijk zou moeten worden, is de zogenoemde levensloopregeling. Het verband tussen beide regelingen is ook gelegd bij het opstellen van het financieringsplaatje van de levensloopregeling. Bedoeld is namelijk om de financiering gedeeltelijk te realiseren door de versobering van het Witteveen–kader. Waar de levensloopregeling er nog niet is, is vastgelegd om de versobering pas in werking te laten treden op een bij Koninklijk Besluit (KB) nader te bepalen datum.

Versobering slecht voor pensioengebouw

Een dergelijke versobering is slecht voor ons pensioengebouw (tweede pijler). Eén van de verdiensten van het rapport Zorgen over morgen van de commissie–Nationaal Pensioendebat is dat zij het Nederlandse pensioengebouw in Europees perspectief heeft geplaatst. Veelal wordt aangenomen dat Nederland op dit terrein binnen Europa de toon zet. Dat is anno 2003 niet (meer) het geval. Het gemiddelde niveau van onze oudedagsvoorzieningen blijft soms zelfs behoorlijk achter. 1 Bovendien is Europa aan een inhaalslag bezig. Nederland maakt met een versobering een tegendraadse beweging. Breed maatschappelijk gedragen is de norm dat de oudedagsvoorziening 70% van het laatstverdiende inkomen bedraagt. Ongeveer 80% van de Nederlandse werknemers haalt die norm nu al niet. Een nuance is dat de één dat niveau niet helemaal, de ander het helemaal niet haalt. De conclusie ligt voor de hand dat een versobering een verdere daling ten opzichte van dat niveau te zien zal geven. Het inkomen waarmee de pensioengerechtigde zelf in zijn behoeften zal kunnen voorzien, zal dus ook dalen. En daarmee ook de grondslag waarover de overheid tijdens de piekperiode (belasting)inkomsten zal kunnen genereren (pensioen als uitgesteld loon). Er is dus alle reden om van het Witteveen–kader af te blijven.

Eerste aanzet levensloopregeling schiet tekort

Voor het denken over de levensloopregeling is het goed om een strikt onderscheid aan te brengen tussen het actieve en het inactieve traject, zeg maar vóór en na 65 jaar. De levensloopregeling heeft dan alleen een (stimulerende) functie binnen het eerste traject. Met het Strategisch Akkoord2 van het kabinet–Balkenende I was de intentie uitgesproken om een regeling al per 1 januari 2003 in te voeren. De eerste concretisering van deze regeling – de Basisregeling Levensloop, ook wel de Verlofknip genoemd – wachtte een koele ontvangst. Niet in de laatste plaats vanwege de beperkte maximale inleg (€ 600 netto per jaar, bij aanvang € 2.400 netto), de beperkte fiscale aantrekkelijkheid (bonus: 30% van de inleg bij opname) en de administratieve rompslomp ervan (uitvoering en controle werden volledig neergelegd bij de uitvoerende, financiële instellingen). Daarop werd de regering in de motie–Verhagen3 verzocht om zo spoedig mogelijk een regeling voor werknemers te realiseren, gebaseerd op de omkeerregel (aanspraak onbelast/uitkering belast). Gaandeweg werd duidelijk dat de regeling in 2002 het daglicht niet meer zou aanschouwen; besloten werd om de vormgeving door te schuiven naar het volgende kabinet. 4 Bij het schrijven van deze bijdrage is de kans groter dat er een centrumrechts kabinet wordt gevormd dan een centrumlinks kabinet. Wat hiervan zij, ik ga ervan uit dat het een kabinet–Balkenende II zal zijn. Daarmee is de kans groot dat de levensloopregeling – een troetelkind van het CDA5 – opnieuw op de politieke agenda zal staan. Zoals het voorgaande kabinet streefde naar een invoering per 1 januari 2003, neem ik aan dat het komende kabinet zal streven naar inwerkingtreding op 1 januari 2004.

Levensloopregeling als individuele regeling binnen kaderwetgeving

Van Dale6 beschrijft 'levensloop' als 'iemands leven en wat daarin is voorgevallen'. Om dat allemaal in een regeling te willen vatten, is tenminste ambitieus. De scope moet uiteraard beperkter zijn. Beoogd wordt bij te dragen aan een beter kunnen combineren van werken, zorgen, leren en ontspannen. Concreet door de (financiële) middelen te vergaren om een verlofperiode te kunnen opnemen. De juiste combinatie is voor iedereen anders. Dat vraagt per definitie om een individuele regeling. Dat maakt dat de overheid ook geen uniforme regeling moet ontwerpen, maar een kader waarin een regeling kan worden getroffen. Daarin past een evaluatie en integratie van bestaande verlofregelingen. Noem het een verlofparaplu (ten opzichte van de oudedagsparaplu). Bij die integratie zullen bijvoorbeeld ook de regelingen van de werknemersverzekeringen moeten worden betrokken. Het maakt de zaak immers eenvoudiger als de dekking van die verzekeringen tijdens de verlofperiode (binnen dienstbetrekking) gewoon doorloopt. Hetzelfde geldt in beginsel ook voor de (voortgezette) pensioenopbouw.

Levensloopregeling onderdeel van derde pijler

Verlof op de pof moet kunnen

Deeltijdpensioen past binnen levensloopregeling

Omkeerregel niet zaligmakend

Stimuleren, niet dwingen