NTFR 2004/1408 - Over klimaatveranderingen en kookverenigingen

NTFR 2004/1408 - Over klimaatveranderingen en kookverenigingen

mdWN
mr. drs. W.A.P NieuwenhuizenMr.drs. W.A.P. Nieuwenhuizen is werkzaam als zelfstandig belastingadviseur bij btw-adviseur.nl, raadsheer plv. Hof Arnhem en universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam, tevens redactielid NTFR.
Bijgewerkt tot 30 september 2004

Er verandert veel in het belastingrecht. De maatschappij verandert, waardoor de rechtsregel achterblijft en aangepast moet worden. De politiek wijzigt haar inzichten, met eveneens vaak als gevolg dat rechtsregels worden gewijzigd. En het belastbare feit wordt dusdanig gemanipuleerd dat de rechtsregel niet meer toepasbaar is, terwijl het mogelijkerwijs wel de bedoeling was dit feit te belasten. In dergelijke situaties is een noodzaak voor de wetgevende macht aanwezig om de rechtsregel te wijzigen of voor de rechtelijke macht om – door middel van een gewijzigde interpretatie – de rechtsregel uit te leggen dat het feit er alsnog door wordt getroffen.

Echter, de hiervoor geschetste situatie dekt lang niet volledig de huidige praktijk. Het Ministerie van Financiën en de daaronder ressorterende Belastingdienst brengen zeer regelmatig circulaires uit waarin belastingkwesties worden besproken, standpunten worden ingenomen en goedkeuringen worden geponeerd.

Het fiscale besluitenklimaat is veranderd

In de loop der jaren zijn niet alleen de opstellers van deze circulaires anderen geworden, maar zijn ook de namen die deze circulaires waren toebedeeld gewijzigd van resoluties en aanschrijvingen met geheel verschillende kenmerken, tot mededelingen en thans tot besluiten van zeer divers kaliber. Alleen aan de kenmerken die worden vermeld op deze besluiten kan men nog enigszins afleiden of deze afkomstig zijn van hét ministerie of van een kennisgroep of iets dergelijks. Doch daarbij blijft de verandering niet. Ook het resultaat van de circulaires is gewijzigd. De titel van deze opinie speelt daarop in. Stonden de oude resoluties en aanschrijvingen nog bol van de goedkeuringen, waarbij het ministerie tal van specifieke situaties met vaak met naam genoemde organisaties ter wille was, zo kenmerken de huidige besluiten zich door het feit dat nagenoeg nooit meer tegemoetkoming en verzachting wordt verleend.

Er kunnen ongetwijfeld meer redenen worden aangewezen die deze ontwikkeling verklaarbaar maken, maar één van de belangrijkste is naar mijn mening de toepassing van gelijkheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel waar men zich ongeveer twintig jaar geleden aan begon te vergrijpen. Enigszins geschrokken van de verstrekkende gevolgen van op lokaal niveau gedane uitspraken en gemaakt beleid, werd men van bovenaf hiervoor bang gemaakt, hetgeen uiteindelijk resulteerde in een situatie waarin de individuele inspecteur monddood gemaakt is door een centraal sturend en beleidsmakend orgaan. De kennisgroepen werden geboren en B/CPP, waarvan de afkorting mij nog steeds aan de voormalige Sovjet-Unie doet terugdenken, verscheen in de openbaarheid.

Van goedkeuring naar wetshandhaving

Er is een wereld van verschil tussen de resoluties van het Ministerie van Financiën van 25 jaar terug en de huidige besluiten van B/CPP die onder de naam van de staatssecretaris in de openbaarheid worden gebracht. Zoals gezegd stonden de oude resoluties/aanschrijvingen bol van goedkeuringen. Algemeen nut beogende instellingen, instellingen die daar tegenaan hingen, onderwijsinstellingen, de medische sector, overheidsinstanties, verenigingen en stichtingen, etc., velen konden rekenen op coulance bij het ministerie. Die tijd is duidelijk voorbij. Nagenoeg alle besluiten die de laatste jaren worden gepubliceerd ademen een sfeer uit van volledige naleving van de gegeven fiscale regels. De tijd van de praktische toepassing, waarbij meer naar de gedachten achter de BTW-regelgeving werd gekeken én de ‘zieligheidsfactor‘ van de belastingplichtige, is over. Vooral de ‘vraag en antwoord‘-besluiten met een CPP-nummer kenmerken een harde en strikte naleving van wetgeving en jurisprudentie. Een fraai voorbeeld is een recent besluit over de kookvereniging. Ja, u leest het goed: een kookvereniging. Alsof de BTW, de belasting die de grootste bijdrage levert aan onze schatkist (35 miljard in totaal), de belastbaarheid van een kookvereniging als halszaak zou moeten beschouwen. In dit besluit van 12 augustus 2004, nr. CPP2004/1357M, wordt de vraag gesteld of een kookvereniging (bijeenkomsten waarin wordt gekookt in groepsverband, waarbij ruimte, apparatuur, ingrediënten, en een chefkok en souschef ter beschikking worden gesteld) ter zake van de ontvangen jaarlijkse contributie BTW moet afdragen. Theoretisch gezien is het antwoord omtrent het ondernemerschap en de belastbaarheid van de contributie volstrekt juist. De staatssecretaris wijst terecht op de bepalingen van de Zesde Richtlijn, jurisprudentie van de Hoge Raad omtrent de ‘eigen kring‘ gedachte (die zich hier niet voordoet), en jurisprudentie van het Hof van Justitie omtrent het rechtstreekse verband tussen contributie en geleverde prestaties (Apple & Peararrest en het Kennemer Golf Clubarrest), en voor het tarief naar het FaaborgGelting en CPParrest.

Zoals gezegd is het antwoord theoretisch gezien volstrekt juist.

Van wetshandhaving naar oplossingsgerichtheid

Theoretisch gezien juist, maar is het ook maatschappelijk en praktisch gezien juist? Allereerst de maatschappelijke opvattingen. Zoals eerder gezegd kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat het financiële belang dat gemoeid gaat met kookverenigingen gering is. Daarbij komt dat veel vrijstellingen in het leven zijn geroepen voor sport (art. 11,1,e en 11,1,f Wet OB 1968) en ontspanning, cultuur en sociale activiteiten (art. 11,1,f en 11,1,t Wet OB 1968), zolang daar maar geen commercieel tintje aan vastzit. In die bepalingen speelt de contributie ook een belangrijke rol. Maatschappelijk gezien vraag ik mij af of heffing hier wel gewenst is. Het is niet lang geleden dat de Hoge Raad nog een politieke partij én een stichting die een publieksavond organiseerde, niet aanmerkte als BTWondernemer. Het feit dat ik mij kritisch uitliet over beide uitspraken (zie NTFR 2003/283 en NTFR 2004/764) betekent niet dat ik het resultaat niet wenselijk zou vinden. Het ligt naar mijn mening echter niet op de weg van ons hoogste rechtscollege om juridische oplossingen te bedenken waar eigenlijk de wetgever aan zet zou behoren te zijn. En het ligt eventueel op de weg van de uitvoerende macht om bij wijze van goedkeuring en op grond van maatschappelijke overwegingen te komen tot een niet-belastbaarheid.

Ook praktisch gezien kunnen vraagtekens worden geplaatst. De alcoholische en niet-alcoholische dranken die tegen vergoeding worden geserveerd bij de kookvereniging zouden belast moeten worden tegen respectievelijk 19% en 6%. Volledig juist, maar waarom laten we heffing niet achterwege en weigeren we gewoonweg het aftrekrecht (waarvoor een keurige basis hoe dan ook gelegen is in art. 15, lid 5, Wet OB 1968). Indien op de activiteiten toch geen winst wordt behaald, is het netto-BTW-resultaat toch gelijk? En dit alles overwegende stel ik vervolgens de vraag of niet gezocht had kunnen worden naar een voor de hand liggende oplossing. Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit had eenvoudigweg uitgebreid kunnen worden met deze kookvereniging.

Natuurlijk kan hier tegenin worden gebracht dat veel meer instellingen zich dan hierop zouden willen en moeten kunnen beroepen. Een terecht verwijt. Maar … willen wij nu werkelijk alles belasten wat er te belasten valt?

Zoek de verschillen

Naast het nogal legistische karakter van de besluiten, is er ook nog het feit dat het aantal besluiten in de afgelopen jaren er zeker niet minder op geworden is. De grote hoeveelheid zorgt ervoor dat een oerwoud aan regelgeving is ontstaan. Een vriend van mij probeert alle nog van belang zijnde besluiten te verzamelen en in een bundel, uit te geven bij deze uitgeverij, te publiceren. De bundel is na meer dan een jaar hard werken nog steeds niet gereed, omdat besluiten regelmatig op kleine onderdelen worden gewijzigd of in andere besluiten worden ingetrokken.

Een gewoonte van de laatste tijd is bovendien dat de staatssecretaris bij de aanpassing van eerdere besluiten niet aangeeft welke wijzigingen precies zijn aangebracht. Dat er sprake is van een zoekplaatje, dat sterk doet denken aan het spelletje ‘zoek de verschillen‘, is nog het minst erge. Vervelender is het dat niet wordt aangegeven waarom de wijzigingen zijn aangebracht. Een ‘memorie van toelichting‘ ontbreekt, waardoor het soms gissen is naar de beweegredenen. Dit komt de begrijpelijkheid én aanvaardbaarheid van die besluiten niet ten goede.

Overregulering leidt tot frustraties

Aanbevelingen voor een nieuw klimaat