NTFR 2004/1593 - De achterkant van de uitspraak

NTFR 2004/1593 - De achterkant van de uitspraak

mAV
mr. A. Vellema
mJL
mr. J. LamensRaadsheer-plaatsvervanger Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Bijgewerkt tot 28 oktober 2004

Een niet–bestaande uitspraak

De leukste uitspraken zijn zonder twijfel de niet–bestaande uitspraken. Onlangs dook er weer een op. Jan Ilsink schrijft in zijn conclusie bij HR 2 april 2004, nr. 38.123, BNB 2004/272:

‘In NTFR 2000/1777 trof ik de tekst van een arrest aan van 29 november 2000 in een zaak met nr. 35830. Dit arrest bestaat echter niet aangezien het beroepschrift in cassatie in die zaak op 28 november 2000, dus een dag voor de aangekondigde uitspraak is ingetrokken. Er is dan ook geen (openbare) uitspraak gedaan. Het gaat dus om een putatief arrest waarvan de tekst kennelijk abusievelijk aan de redactie van het NTFR is gezonden, die deze tekst uiteraard heeft gepubliceerd.‘

De term ‘uiteraard‘ doet ons deugd, want interessante arresten die op je bureau dwarrelen publiceer je natuurlijk. Interessant is het, blijkt uit het verhaal van Ilsink, want de Hoge Raad lijkt daarin afstand te nemen van eerdere jurisprudentie (BNB 1999/15 en BNB 2000/132) waarin is geoordeeld dat een tweede bezwaarschrift in beginsel als een beroepschrift moet worden aangemerkt. Het niet–bestaande arrest roept op meer te kijken naar de inhoud en kennelijke strekking van zo‘n tweede bezwaarschrift.

In www.futd.nl komt onder ‘Achtergronden‘ een ‘Cassatielijst HR‘ voor die het mogelijk maakt bij rolnummers van de Hoge Raad de corresponderende rolnummers van de gerechtshoven te vinden en andersom. Gratis te raadplegen, dankzij Fiscaal up to Date.

Daaruit blijkt dat het gaat om een beroepen uitspraak van Hof Amsterdam, nr. 98/04756.

Er is een nummer voor de databank Fida vermeld (Fida20004541) met de opmerking ‘indien niet ontvangen, wordt nieter‘. Deze aanduiding doet vermoeden dat redacties van tijdschriften niet alleen weten waar de deur van de keuken is, maar ook wat achter die deur klaar staat.

Het betreft hier een oud arrest, van 29 november 2000. De redactie van NTFR treft, zo blijkt bij navraag, geen blaam. De intrekkingsbrief is niet tijdig gearriveerd bij de medewerker van de Hoge Raad die de contacten met de uitgeverijen onderhoudt. Het arrest is uiteindelijk alleen in NTFR gepubliceerd, met een noot van mr. Niessen–Cobben, maar is toch op bescheiden schaal een eigen leven gaan leiden. Uit Fiscindex begrijpen we dat tot nu toe alleen Poelmann (TFB 2004/2, p. 26–30) er iets over gezegd heeft.

De publicatie

Er is een grote, welhaast hijgerige, belangstelling voor uitspraken van belastingrechters. De fiscale sectoren van de gerechten publiceren vergeleken met de sectoren civiel en straf dan ook flinke aantallen uitspraken. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de stroom vanaf de jaren tachtig door het ijveren van de onvermoeibare Nico Nobel en zijn rechterhand, nu raadsheer, Ange Beukers–Van Dooren aanzienlijk is verbreed. Hun jacht op ‘verborgen‘ uitspraken heeft menige voorzitter van een belastingkamer in die tijd grijze haren bezorgd. Veel uitspraken die aanvankelijk door rechters niet belangrijk genoeg werden gevonden om te worden gepubliceerd bleken, na alsnog te zijn gepubliceerd, in de praktijk van alledag toch veel belangstelling te genieten. Ook de uitspraken in de categorie ‘ius in causa positum‘ (we doen het in dit speciale geval zo, maar we hebben liever niet dat dit de norm wordt), kwamen door krachtig op deuren te bonzen in handen van de fiscale pers. Derden kunnen een afschrift van een uitspraak of een proces–verbaal van de mondelinge uitspraak krijgen (art. 8:79, lid 2, AWB) met machtiging van het gerechtshof. Hoewel alle van belang zijnde uitspraken tegenwoordig wel gepubliceerd worden, betreft dit toch nog steeds maar een gering deel van de totale meervoudige en enkelvoudige productie. In Arnhem gaat het om 15–20% daarvan. Dat is maar goed ook want de rest is echt ‘meer van hetzelfde‘ of is van geen enkel belang.

Heel sporadisch vraagt een belanghebbende om een uitspraak niet te publiceren. De insteek van de belastingkamers zal steeds zijn om ook in die gevallen alles te doen om tot publicatie te komen. Een enkele keer bevat een uitspraak echter zoveel aanwijzingen in de richting van de identiteit van de belanghebbende met daarbij gevoelige bedrijfsgegevens dat om die reden niet tot publicatie wordt overgegaan. Daarbij moet dan wel ook de afweging zijn gemaakt of het belang van de privacy en geheimhouding van bedrijfsgegevens opweegt tegen het belang van openbaarheid van de rechtspraak (art. 27g, lid 2, AWR). Enige voorzichtigheid moet in dit opzicht wel worden betracht. De toegang tot de fiscale rechter moet niet worden belemmerd door de angst voor publicatie. Curieus is echter wel dat wanneer de rechter in een bepaalde zaak een prejudiciële vraag stelt, daarna, in de uitspraak van het Hof van Justitie, de identiteit en gegevens uit de processtukken gewoon worden onthuld.

De productie

De vijf besturen van de gerechtshoven hebben met de Raad voor de Rechtspraak

bestuursafspraken gemaakt over de omvang en aard van de productie. In 2004 zullen de hoven in totaal 16.955 zaken afwerken (1.681 meervoudige zaken, 7.540 enkelvoudige zaken, 1.925 vereenvoudigde behandelingen en 5.809 afdoeningen zonder uitspraak). De hoven doen dat met 55 rechterlijke ambtenaren en 115 gerechtsambtenaren (fiscaaljuristen, seniorsecretarissen en administratief medewerkers). Van die voorgenomen productie was op 1 mei 2004 reeds 42% gerealiseerd en daarmee zijn de fiscalisten – evenals in 2003 – koploper, zelfs vergeleken met de sector kanton van de rechtbanken. Er is echter de komende jaren nog wel een bijzondere inspanning nodig, want op 1 mei 2004 lag er nog een werkvoorraad van 17.400 zaken.

De bestuursafspraken voorzien niet slechts in een totaal aantal te produceren zaken, maar ook in een bepaalde mix (‘omvang en aard‘) van de diverse wijzen van afdoening. Het aantal afdoeningen zonder uitspraak is per jaar zo wisselend dat daarvan nauwelijks een reële schatting valt te maken. In 2004 levert de mix aan productie landelijk totaal 182.023 uren op. Bij de samenstelling van die mix, die de gerechten zelf opgeven, spelen een aantal factoren een rol: werkvoorraad, instroom, doorlooptijd, gewenste bezetting, e.d. In Arnhem is de uitstroom van enkelvoudige zaken nu al enige jaren vijf keer zo groot als de uitstroom van meervoudige zaken. Het spreekt vanzelf dat die uitstroom voldoende gerelateerd moet zijn aan de verhouding MK:EK aan instroom, omdat anders een belangrijk nevendoel niet wordt gehaald, het terugdringen van de doorlooptijden. De mix bepaalt voor hoeveel medewerkers plaats is in een sector. Grofweg wordt in Arnhem wel als uitgangspunt genomen dat bij de huidige normen één raadsheer met één juridisch medewerker en het toe te rekenen administratief personeel betaald kunnen worden wanneer zij per jaar 35 meervoudige en 140 enkelvoudige uitspraken afleveren. Die normen, de zogenoemde Lamicie–normen (Last minute commissie) gaan ervan uit dat het aantal aan het primaire proces bestede uren (directe uren) 1.150 per jaar is en dat een meervoudige zaak, alles meegerekend, 41 uur kost, terwijl een enkelvoudige zaak 12,5 uur vraagt. Die getallen zijn niet geschat, maar het resultaat van tijdschrijfonderzoeken.

Productienormen

Nu is er echter een probleem. De belastingsectoren, maar ook andere sectoren, produceren al minstens twee jaar meer dan op grond van die normen zou kunnen (scheefgroei). Daaruit mag niet op voorhand worden geconcludeerd dat die normen dus te gunstig zijn. Uit een bijna voltooid tijdschrijfonderzoek dat het afgelopen jaar in de belastingsectoren is uitgevoerd, zou blijken dat de bestaande normen iets te laag zijn. De verklaring voor de hogere productie moet dus gezocht worden in andere oorzaken, bijvoorbeeld efficiencyverbeteringen en harder werken. Ook kan het zijn dat het aantal gehanteerde directe uren te laag is.

De directe uren (uren besteed aan het primaire proces) zijn onlangs opnieuw gemeten. Enkele collegae hebben enige tijd moeten leven met inwoning. De gehele dag door is geïnventariseerd hoeveel tijd verloren gaat aan vergaderingen, cursussen, overleggen, toiletbezoek, koffie halen, sociale contacten, enz. De uitkomsten daarvan zijn nog niet bekend, maar de Raad voor de Rechtspraak heeft de gemoederen al aardig op hol gebracht door bij wijze van schatting in een beleidsstuk al eens het getal 1.353 te noemen. Een dergelijk schot voor de boeg is weinig gelukkig te noemen. De kans dat de norm voor directe uren uiteindelijk veel lager dan 1.353 uren zal blijken te zijn is groot, maar 1.150 uren zal het niet blijven. We moeten ook toegeven: enige ruimte voor een geringe verhoging van de norm zou best eens redelijk kunnen zijn.

Aan efficiencyverbeteringen en harder werken is ook een grens. In de belastingkamers wordt hard gewerkt en vele raadsheren en juridische medewerkers offeren ook nog menig vrij uur op aan hun vak. Wie met plezier een vak uitoefent vindt het tijdsbeslag niet snel te veel. En die uren worden, is onze stellige indruk, lang niet allemaal als werkuren opgegeven. Dit bergt het gevaar in zich dat een productie wordt geleverd die is gedaan in meer tijd dan de normtijd.

In de afgelopen jaren is bovendien de efficiencywinst zo langzamerhand ook wel benut. Er worden voor het uittypen van uitspraken vrijwel geen typistes meer gebruikt, uitspraken worden door concipiënten zelf op de pc gemaakt. De pc zelf, de beschikbaarheid van databanken, speciale programmatuur. Het heeft er allemaal toe bijgedragen dat meer kan in minder tijd. De ruimere inschakeling van – dure – fiscaaljuristen heeft in de afgelopen jaren grote winst opgeleverd. Het werkproces is gestroomlijnd en doelmatiger geworden. De jaarlijkse efficiencykortingen die nu nog volgen krijgen meer en meer het karakter van gewone bezuinigingen.

Het wordt tijd voor een afronding van dit verhaal.

Verhoging van het aantal directe uren en efficiencykortingen brengen met zich mee dat er meer druk komt op de rechters die straks in de rechtbanken het werk in de belastingkamers moeten gaan doen. De belastingkamers van de gerechtshoven zullen te zijner tijd eigen normen krijgen. De invoering van een eerste feitelijke instantie in belastingzaken komt in een tijd waarin de rechterlijke macht redelijk op orde is. We hopen dat de rechtbanken en hoven de voor hen nieuwe taak kunnen vervullen onder gunstig gesternte, met voldoende tijd en geld.