NTFR 2005/1130 - Napraterij
NTFR 2005/1130 - Napraterij
De Hoge Raad heeft bij arrest van 8 juli 2005 nr. 39.870 het gelijkheidsbeginsel niet van toepassing geacht op de afschaffing van de kostenaftrek voor werknemers in de Wet IB 2001. A–G Van Ballegooijen had in zijn conclusie een sportieve gooi gedaan voor handhaving voor kosten van een behoorlijke omvang, maar – zoals gebruikelijk – gaf de Hoge Raad ook hier weer de impressie dat hij de conclusie niet gelezen heeft.
Wat de Hoge Raad wel gelezen heeft zijn de kamerstukken. Bijna de gehele prietpraat van Vermeend komt aan bod. Wonderlijk is wel dat het startargument van Vermeend (de kostenaftrek betreft maar een kleine groep werknemers) niet genoemd wordt. Wonderlijk, omdat daar de voosheid van de argumentatie begint. Alsof er niet honderden regelingen zijn die slechts een kleine groep belastingplichtigen betreffen! Is Financiën voor dit argument ook gevoelig voor een voorstel tot afschaffing van het aanmerkelijk belang?
De Hoge Raad noemt wel de aandacht die in de kamerstukken aan de conflictgevoeligheid van de aftrek verbonden is. Niemand heeft er echter bij stilgestaan dat dit een volledig nieuw criterium is, dat nog nimmer als toetssteen voor een regeling is gebruikt. Is kostenaftrek conflictgevoeliger dan – en dan kunnen we gaan opnoemen – de gebruikelijkloonregeling in de LB , de hybrideleningregeling in de VPB, de terbeschikkingstellingsregelingen in de IB? Om maar te zwijgen van de fietsaftrekregeling, die in dit patroon natuurlijk helemaal niet past. Het volstrekte opportunisme van Vermeend kwam hier schaamteloos tot uiting. Hoe kun je – op grond van conflictgevoeligheid – de bonafide kosten van werknemers afwijzen en tegelijk een absoluut niet controleerbare popu–fietsregeling invoeren?
Wat is er conflictgevoelig aan de advocaatkosten voor het krijgen van een schadevergoeding van de werkgever? Wat aan de kosten voor een abonnement op het Vakstudie Nieuws?
De conflictgevoeligheid zal men moeten zoeken in het grensgebied met de privé–sfeer. Heeft een bepaald boek, bijvoorbeeld een encyclopedie, voldoende verband met de dienstbetrekking? Maar dit probleem speelt in de winstsfeer op precies dezelfde wijze bij de vraag welke kosten in het grensgebied met de privé–sfeer zitten.
De conflictgevoeligheid is dan ook alleen maar een drogreden ter maskering van botte gemakzucht. Financiën had eenvoudig geen zin in werkzaamheden, die haar alleen maar tijd en geld kosten.
Hoe kan de Hoge Raad stellen dat de wetgever ‘in redelijkheid‘ belang heeft kunnen hechten aan de conflictgevoeligheid als nergens de relatieve positie van dit criterium aan de orde is geweest? Zeker niet in het licht van de binnenskamers gehouden voorbesprekingen met leden van overlegorganen, die allemaal over kostenvergoedingen beschikten en dus geen idee hadden wat zij aanrichtten toen zij de ‘argumenten‘ van de stoomwals–Vermeend niet weerspraken.
Ook niet in de merkwaardige consequentie die verbonden is aan het opteren voor de dienstbetrekking door een resultaatgenieter. Kosten die voor de resultaatgenieter aftrekbaar zijn, zijn ineens op grond van hun conflictgevoeligheid niet meer aftrekbaar.
De argumenten die aangevoerd zijn om de ‘arbeiders‘ van art. 21.1.b Wet B 1964 over te brengen naar de winstgenietende ‘resultaatgenieters‘ van art. 3.90 Wet IB 2001 zijn zo pover, dat het niet boosaardig is te veronderstellen dat dit alleen maar gebeurd is om geen artikel op te hoeven nemen waarin de kostenaftrek van de resultaatgenieters zou zijn omschreven. De ongelijkheid van de werknemers zou dan te zeer in het oog gesprongen zijn. Nu dook de kostenaftrek van de resultaatgenieters geruisloos onder in het winstbegrip.
De Hoge Raad besteedt ook aandacht aan het argument dat een kostenaftrek niet nodig is, omdat de werkgever die kosten behoort te vergoeden. En als hij dat niet doet, ‘dan ligt er voor de wetgever geen taak om voor dergelijke kosten een tegemoetkoming te verstrekken‘. Vermeend maakt hier wederom gebruik van een manipulatief trucje. Kostenaftrek is – binnen een draagkracht–IB – geen gunst, geen tegemoetkoming. Het is een elementair recht dat een werknemer alleen belast wordt voor de zuivere inkomsten. Kostenaftrek behoeft niet verdedigd te worden; het is een vanzelfsprekendheid.
Voor het schrappen van de kostenaftrek heeft men behoorlijke argumenten nodig. En de vraag is of niet–vergoede kosten geschrapt mogen worden op de simpele grond dat zij niet vergoed zijn. Het antwoord is natuurlijk ontkennend. Zie de hierboven genoemde advocaatkosten voor het verkrijgen van een ontslagvergoeding.
Maar – meer algemeen – waarom zou aan een werknemer geen eigen beleidsruimte gegund mogen worden voor het invullen van de kwaliteit van zijn eigen arbeid? Een beleidsruimte, die vanzelfsprekend aan een ondernemer wel wordt toegestaan. Waarom is alleen hetgeen de werkgever voor vergoeding noodzakelijk vindt een maatstaf? Ik heb het indertijd zinvol gevonden om mij ruimschoots te oriënteren op het Duitse belastingrecht. Ik zag toen (en nu nog) niet enige reden dat mijn werkgever die kosten zou moeten betalen.
Als men de individuele werknemer voor zijn inkomsten wil belasten, moet er ook een gebied zijn waar de individualiteit bij de kostenkanten tot zijn recht moet kunnen komen. Dat is geen tegemoetkoming, maar een honorering van het systeem. Niet alles moet ondergaan in de collectiviteit van het werkgeversgedrag.
Naar mijn mening heeft Vermeend met een akelige truc de strijd over kosten verlegd van een strijd van de belastingplichtige met de Belastingdienst naar een strijd van de werknemer met zijn werkgever.
Dit arrest stemt droevig. Het is pure napraterij van voze parlementaire prietpraat.
Juist bij dit soort arresten kan men het betreuren dat de samenstelling van de Hoge Raad tekortschiet voor de taak waarvoor hij staat. Civilisten zien zich graag als generalisten, maar zij beheersen slechts een beperkt gebied, namelijk de juridische problemen tussen burgers. Zij hebben geen bijzondere kwalificaties op het terrein van het belastingrecht, waar belangrijke problemen van de verhouding tussen overheid en burgers zich afspelen. Node mist men in de Hoge Raad personen die zich in het publieke recht bekwaamd hebben. En die zich het gedachtegoed van een dynamische maatschappij eigen hebben kunnen maken.