NTFR 2005/900 - Hoe de levensloopregeling verbeterd zou moeten worden

NTFR 2005/900 - Hoe de levensloopregeling verbeterd zou moeten worden

pdGD
prof. dr. G.J.B. Dietvorst
Bijgewerkt tot 14 juli 2005

Er is het kabinet veel aan gelegen om de levensloopregeling tot een succes te maken. Maar wanneer kun je nu spreken van een succes? Een belangrijk meetpunt is het aantal deelnemers. Het kabinet verwacht dat in 2009 1,8 miljoen werknemers, dus één op de vier, deel zullen nemen.

Of er zoveel werknemers toe te verleiden zullen zijn is nog maar de vraag. Ik betwijfel of de prikkels voldoende zijn en of de werknemers die het kabinet wil prikkelen zich aangesproken voelen. Het kabinet vindt dat er sprake is van een evenwichtig fiscaal pakket van maatregelen, maar een belangrijk deel van de bonus ontvangt de deelnemer pas aan het einde van de rit. Namelijk als hij het tegoed opneemt voor extra verlof maar uiterlijk als hij 65 wordt of eerder met pensioen gaat! Ik vraag me af of de gemiddelde werknemer voldoende vertrouwen heeft in de overheid dat deze bonus er straks nog zal zijn.

Getuigt de visie van het kabinet van voldoende gevoel met de maatschappelijke realiteit? Kán de gemiddelde werknemer wel een deel van zijn inkomen opzijzetten voor later? En had het kabinet met de spaarloon– en de levensloopregeling niet creatiever kunnen zijn?

Ik vrees dat als de regeling wordt ingevoerd zoals hij nu in de wet is verankerd, het geen succesverhaal zal worden en waarschijnlijk andere werknemers aan zal spreken dan het kabinet beoogde. Maar of het veel beter kan is nog maar de vraag. Ik doe toch een poging.

Laten we eerst eens kijken naar de spaarloonregeling, wellicht de belangrijkste concurrent van de levensloopregeling. Het liefst wilde het kabinet ervan af. Maar politiek gezien was dat wat lastig, omdat maar liefst 4,5 miljoen werknemers aan deze regeling deelnemen. Daarom is de list van de sterfhuisconstructie bedacht. Het bedrag dat jaarlijks fiscaal aantrekkelijk gespaard kan worden, wordt al sinds 2001 niet langer geïndexeerd. Daar bovenop is per 1 januari 2005 de heffing bij de werkgever verhoogd van 15 naar 25%. Nu de werkgever de administratieve lasten van de levensloopregeling erbij krijgt wil hij wel af van de duurder geworden spaarloonregeling. Over enige jaren, als de spaarloonregeling tot een zeldzaam verschijnsel verworden is, kan hij gemakkelijk afgeschaft worden. Maar voorlopig heeft de wetgever nog een geduchte concurrent van de levensloopregeling in de lucht gehouden. Geen slimme zet dus, want dit zal zeker de komende jaren veel werknemers ervan weerhouden in de levensloopregeling te stappen.

Zoals bekend is overwogen om bij deelname aan de spaarloonregeling het daarin gespaarde bedrag te imputeren op het bedrag dat men in de levensloopregeling kan storten. Omdat dit administratief te omslachtig is, heeft dat voorstel het niet gehaald en is men tot de administratief minder lastige anticumulatiegeling gekomen.

Waarom is er geen creatieve geest op het idee gekomen om beide regeling in elkaar te schuiven? Dat kan op de volgende manier. De spaarloonregeling gaat vanaf 2006 op in de levensloopregeling en telkens valt er vier jaar na storting in de levensloopregeling onbelast een bedrag van maximaal € 613 vrij. Om het overzichtelijk te houden vervalt daarbij de mogelijkheid voor tussentijdse deblokkering. Lopende spaarloonregelingen kunnen bij wijze van overgangsmaatregel op de oude manier afgewikkeld worden. Na vier jaar is de oude spaarloonregeling geheel verdwenen en opgegaan in de levensloopregeling. Zo heeft de wetgever ook een manier in de hand om de spaarloonregeling af te bouwen door in de toekomst jaarlijks het bedrag dat onbelast vrijvalt terug te brengen en worden werknemers met zachte hand de levensloopregeling ingeloodst. Bovendien is de levensloopregeling direct de meest geduchte concurrent kwijt. Want van de 4,5 miljoen werknemers zullen velen nu geen direct voordeel zien in het overstappen naar sparen in de levensloopregeling.

Het kabinet stelt dat deelname aan de levensloopregeling fiscaal aantrekkelijk is. Over het bedrag dat in de levensloopregeling wordt gestort, is inderdaad geen loonheffing verschuldigd. Maar die aantrekkelijkheid geldt niet voor de premies werknemersverzekeringen. De storting verlaagt namelijk niet de grondslag voor deze premies. Dat betekent dat de werknemer met een loon onder de premiegrens werknemersverzekeringen zal zien dat een storting van 12% van zijn brutoloon een verlaging van zijn nettoloon met 14% tot gevolg heeft. Dat hij straks over de opname voor extra verlof geen premies werknemersverzekeringen meer verschuldigd is en in die periode toch verzekerd blijft voor de werknemersverzekeringen zal op het moment van storten weinig indruk op hem maken.

Het kabinet stond hier voor een lastige keuze en heeft gekozen voor deze ‘evenwichtige‘ constructie. De omkeerregel voor werknemersverzekeringen had misschien meer voor de hand gelegen, maar dan zouden de aanspraken van de werknemer ook op dat lagere salaris gebaseerd moeten worden. En dát stimuleert nu ook weer niet om aan de regeling deel te nemen. En als de storting wél de grondslag voor de werknemersverzekeringen zou verlagen, maar niet de aanspraken? Dan zou dat weer onevenwichtig zijn, want dan draaien de niet–deelnemende werknemers op voor de extra kosten van deze gratis dekking. Nu zit de gratis dekking bij de opname, omdat de werknemer tijdens de periode van extra verlof van maximaal 1,5 jaar verzekerd blijft. Dit alles speelt voor de hogere inkomens geen rol, zolang de storting in de levensloopregeling het salaris maar niet onder de premiegrens werknemersverzekeringen doet zakken.

De bij opname van het levenslooptegoed voor extra verlof in het vooruitzicht gestelde levensloopverlofkorting zal de teleurgestelde werknemer niet kunnen troosten. Dat zou anders zijn als hij deze in het jaar van inleg zou krijgen, maar daar is door de wetgever bij het samenstellen van het evenwichtige pakket niet voor gekozen. Maar toekenning van de extra heffingskorting in het jaar van storting heeft weer als nadeel dat men ten tijde van de storting in de levensloopregeling geen zekerheid heeft dat het tegoed voor extra verlof gebruikt zal worden. Het terugnemen van de heffingskorting bij niet–reguliere afwikkeling zou het geheel weer compliceren. Het lijkt erop dat de wetgever het nooit goed kan doen.

En dan heb ik het nog niet over een zwak element van de regeling die inherent is aan het sparen in tijd. Iedere salarisverhoging betekent een devaluatie van het levenslooptegoed. Als een werknemer met sabbatsverlof wil gaan en het salaris verdubbeld is vergeleken met het stortingsmoment, zal hij constateren dat de 12% die hij heeft gestort nog maar voldoende is voor zo‘n drie weken verlof in plaats van de oorspronkelijke anderhalve maand. Tenzij de rendementen op zijn levenslooptegoed de salarisstijging compenseren.

De adviseur van de DGA zit al te rekenen wat zijn klant voor leuke dingen kan doen met de levensloopregeling. Tegelijkertijd zal het Ministerie van Financiën zich al beraden om hem de pas af te snijden. Zal de DGA er in slagen zijn levenslooptegoed in zijn pensioenregeling in eigen beheer onder te brengen? Kan de 50–plus DGA optimaal fiscaal voordeel behalen door zijn gehele salaris in de levensloop te storten, en daarna de middelingsregeling toe te passen? Kan hij de 210%–grens ontduiken door deels bij een andere BV in dienst te gaan en deels bij de huidige BV in dienst te blijven, omdat hij slechts het tegoed van een vorige werkgever op moet geven en niet van het tegoed dat wordt opgebouwd bij een andere huidige werkgever? Zomaar een paar vragen die bij me opkomen.

Ik denk dat veel ellende bespaard was gebleven als de DGA net als de IB–ondernemers van de regeling was uitgesloten.

Een goed begin is het halve werk. Maar als ik het juist inschat, schort het daaraan. Wat zou het kabinet nu moeten doen om de levensloopregeling een goede start te geven? De volgende drie maatregelen zullen in ieder geval helpen.

1. De DGA die niet onder de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen valt moet uitgesloten worden van deelname.

2. De spaarloonregeling moet alsnog opgaan in de levensloopregeling.

3. Het nadelig effect van de werknemersverzekeringen moet gecompenseerd worden. Dit zou kunnen door de inleg vrij te stellen voor de werknemersverzekeringen, maar de dekking op het op het oude niveau te houden.