NTFR 2006/745 - Een methode om de hypotheekrente-aftrek te beëindigen
NTFR 2006/745 - Een methode om de hypotheekrente-aftrek te beëindigen
De Nederlandse inkomstenbelasting wordt zo langzamerhand een loden last voor het land. De problemen zijn sinds jaar en dag bekend: de regels zijn te gecompliceerd, er zijn te veel tax expenditures, onder meer als gevolg van onbeheersbare neigingen van politici, de tarieven zijn mede daardoor relatief hoog, de gevoeligheid voor oneigenlijk gebruik en fraude is aanzienlijk, de uitvoeringslast voor overheid en burger is hoog.
Recent is dat allemaal nog eens op overtuigende wijze uiteengezet door emeritus–hoogleraar J.F.M. Giele bij de eerste uitreiking van de naar hem vernoemde prijs van de uitgever van dit periodiek. 1 Hij is bereid de ‘uiterste‘ consequentie uit de vaststelling van deze bezwaren te trekken door een ‘vlaktaks‘ in te voeren. Na het schrappen van alle aftrekposten resulteert dan een ongemeen sexy tarief van 23%. Het valt niet te ontkennen dat de winst qua uitvoeringslasten en internationale concurrentiepositie reusachtig zal zijn, en dat tal van financiële beslissingen veel zuiverder genomen zullen worden. De allocatie van middelen zal immers op zuiver economische gronden geschieden en niet, althans minder, op basis van argumenten die als het ware ‘vervuild‘ zijn door de fiscaliteit. Dit alles is bij de invoering van de Wet IB 2001 door de regering breed uitgemeten toen het erom ging het forfaitaire stelsel van box 3 te bepleiten. Maar de argumentatie heeft een groter bereik.
De te behalen voordelen zijn zo groot dat een dergelijk model serieuze overweging verdient. Dat wil zeggen dat naar mijn mening een degelijk onderzoek moet worden gedaan naar onder meer de inkomenseffecten en de overgangsproblematiek die met de eventuele invoering ervan zijn verbonden. De komende tien jaar zijn voor langere tijd beslissend voor de economische positie van ons land in de globaliserende wereld; wij kunnen ons niet permitteren om met een inefficiënte fiscale techniek te blijven voortgaan.
In de tussentijd kunnen wij alvast vooruit werken op enkele punten die zich nadrukkelijk aandienen. Een daarvan betreft de voorbereiding van een loonsomheffing, die uiteraard een onderdeel zou vormen van een vlaktaks. Ook hiervoor zijn de geesten thans nog niet rijp, maar er zijn intussen wel aanzetten gegeven in de vorm van het eindheffingssysteem. Mij dunkt dat dit systeem stap voor stap kan worden uitgebreid met betrekking tot de bijzondere loonbestanddelen zoals de employee benefits. Ik ga daarop hier niet verder in en verwijs naar de uiteenzettingen dienaangaande in de gepubliceerde en reeds aangehaalde lezing van Giele.
Mijn aandacht gaat nu vooral uit naar een van de meest omstreden regelingen in de Nederlandse belastingwetgeving, namelijk het ‘huurwaardeforfait‘ met daaraan gekoppeld de aftrek voor rente voldaan ter zake van eigenwoningschulden. De bijtelling geeft aanleiding de rente–aftrek te beschouwen als verwervingskosten, maar maatschappelijk wordt de aftrekregeling ervaren als een tax expenditure. Daartegen wordt als bezwaar aangevoerd dat de voordelen vooral ten goede komen aan de beter gesitueerde belastingplichtigen. Minder politiek geladen is de kritiek die hierboven al werd genoemd ten aanzien van het systeem van de inkomstenbelasting met zijn tariefopdrijvende regelingen als geheel. De hypotheekrente is nu eenmaal verreweg de grootste aftrekpost zowel voor individuele belastingplichtigen als voor de schatkist. Het aantal pleidooien voor afschaffing is intussen bij wijze van spreken niet meer te tellen; zij zijn afkomstig van zowel buitenlandse als binnenlandse instanties. Bij mijn weten wordt in kringen van fiscale en financiële experts al enkele jaren als vaststaand aangenomen dat de hypotheekrente–aftrek op den duur niet kan worden gehandhaafd.
Dat neemt niet weg dat tegen afschaffing ook het nodige verzet bestaat, en dat de meeste politici er niet voor voelen. Het voornaamste argument is naar ik vermoed onuitgesproken, namelijk dat een dergelijk voorstel politieke zelfmoord zou zijn. Maar er zijn wel degelijk (ook) zwaarwegende zakelijke problemen verbonden aan de uitvoering van een dergelijke gedachte. Het eerste wordt breed uitgemeten door de onroerend–goedbranche en komt erop neer dat het wegvallen van de aftrek ertoe leidt dat de meeste potentiële kopers beduidend lagere bedragen zullen kunnen betalen, hetgeen leidt tot een waardedaling van de woningen. Gesproken wordt over een daling van 30%. Een dergelijke klap heeft naar alle waarschijnlijkheid verdergaande gevolgen voor de Nederlandse economie als geheel.
Verder is er het probleem van de ‘zittende‘ eigenwoningbezitters die bij het aangaan van hun financieringslasten zijn uitgegaan van een substantiële bijdrage van de fiscus. Abrupte afschaffing van de aftrekmogelijkheid zou leiden tot tienduizenden gedwongen woningverkopen, waarbij wegens de ingezakte prijzen in een groot aantal gevallen de verkoopprijs minder zal bedragen dan de nog uitstaande schuld. Daardoor worden de betrokkenen met aanzienlijke extra problemen geconfronteerd en in een niet onaanzienlijk aantal gevallen met faillissement. Misschien is een dergelijke maatregel daardoor zelfs wel in strijd met art. 1 Eerste Protocol EVRM. Verder leidt zo‘n maatregel tot ontwrichting van de woningmarkt (want waar moeten al die verkopers terecht?) en allerlei sociale en persoonlijke ellende (onder meer echtscheidingen). Een overgangsregeling voor de ‘zittende‘ woningeigenaren is dus volstrekt onvermijdelijk, daarover bestaat in de discussie over dit bijzonder heikele vraagstuk dan ook geen meningsverschil.
Maar ook als de afschaffing gepaard gaat aan een overgangsregeling voor bestaande gevallen, is zij niet zonder bezwaar. In dit geval rijst het probleem vooral aan de zijde van de overige belastingplichtigen. Zij moeten het wat de hypotheekrente betreft bij een woningaankoop stellen zonder bijdrage van de vaderlandse fiscus, maar het belastingtarief is als gevolg van de overgangsregeling voor de eerstgenoemde groep nog steeds hoog! Gedurende de eerste jaren daalt de aftrekpost hypotheekrente macro–economisch maar langzaam. En of de woningen in die situatie meteen aanzienlijk goedkoper worden, is nog maar de vraag; dat zal ervan afhangen of de ‘zittende‘ woningeigenaren ook in geval van verandering van woning de overgangsregeling deelachtig blijven. Hoe dan ook betalen degenen die niet een hypotheek onder overgangsrecht hebben, mee aan het aftrekrecht van de anderen. Dat is extra pijnlijk omdat in een dergelijke situatie globaal genomen de jongeren meebetalen aan de voordelen voor de ouderen. Zoals bekend doet dat generatieprobleem zich op meer terreinen voor, onder meer in het eveneens uiterst lastige AOW–dossier.
Kortom, de afschaffing van de hypotheekrente–aftrek roept ernstige bezwaren op in verband met de waarde van de woningen en de ongelijkheid van mensen die wel en niet onder de overgangsregeling vallen. Misschien kunnen beide problemen worden opgevangen op de volgende wijze. Mijn voorstel omvat in het bijzonder twee elementen, namelijk enerzijds dat de afschaffing niet abrupt maar in kleine stapjes verloopt en anderzijds dat alle belastingplichtigen steeds onder dezelfde regeling vallen. Die regeling zou dan aldus kunnen luiden dat vanaf bijvoorbeeld 2007 bijtelling én aftrek nog slechts voor 97,5% worden genomen, en dat dat percentage elk jaar 2,5% lager wordt. Iedereen wordt gelijk behandeld, en degenen die al voor invoering van de afbouwregeling een hypotheek hadden, hebben weinig last van de geringere aftrek omdat zij bijna allemaal van jaar tot jaar als gevolg van inflatie en inkomensvooruitgang een geringere last ervaren van de in nominale bedragen gelijkblijvende financieringskosten. De regeling zou verder kunnen inhouden dat, naar reeds bij de instelling daarvan wordt beslist, over twintig jaar de afbouw sneller zal verlopen, bijvoorbeeld in dan nog eens vijf of tien jaar de resterende 50%. De ‘oude‘ hypothecaire leningen zijn dan immers nagenoeg allemaal afgelost, want zij worden zelden voor langer dan twintig jaar aangegaan, en bij het aangaan van de ‘nieuwe‘ is al met de versnelde afbouw rekening gehouden.
Indien tot afschaffing van de thans bestaande fiscale eigenwoningregeling wordt besloten zonder dat meteen wordt overgegaan tot een vlaktaks van bijvoorbeeld 23%, lijkt mij op grond van de redenering die ik hierboven heb uiteengezet, een gespreide afbouw welhaast onvermijdelijk. Dat betekent dat de van afschaffing verwachte voordelen ook pas in de loop der jaren worden verzilverd, en dat er dus des te meer reden is om haast te maken met de fiscale plannen voor de rest van de 21e eeuw.