NTFR 2006/949 - De octrooibox, kan het niet simpeler?

NTFR 2006/949 - De octrooibox, kan het niet simpeler?

pdRC
prof. dr. R.P.C. CornelisseProf.dr. R.P.C. Cornelisse is verbonden aan de Universiteit van Amsterdam (ACTL), alsmede aan Loyens & Loeff N.V.
Bijgewerkt tot 13 juli 2006

In het voorstel van Wet ‘Werken aan winst‘ wordt voorgesteld de Wet VPB 1969 op of na 1 januari 2007 te tooien met een heuse octrooibox. In de Nota ‘Werken aan winst‘ ventileerde de staatssecretaris van Financiën nog twijfels over de effecten van de invoering van zo‘n octrooibox. 1 Deze twijfels hadden betrekking op de omstandigheid dat zo‘n octrooibox niet nodig is om de bestaande exploitatie van succesvolle innovatie – gelet op het minder mobiele karakter van R&D–activiteiten – te behouden en of met de invoering van zo‘n octrooibox wel voldoende het hoofd kan worden geboden aan de concurrentie vanuit laagtarieflanden. Ook de budgettaire derving van naar schatting € 300 miljoen (bij een tarief van 15%) als gevolg van de invoering van zo‘n octrooibox dempte het mogelijke enthousiasme van de staatssecretaris voor zo‘n octrooibox. In zijn reactie op de commentaren op de Nota ‘Werken aan winst‘ kon reeds bespeurd worden dat de staatssecretaris minder afwijzend stond tegenover de invoering van zo‘n octrooibox. 2 Tijdens het nota–overleg van de vaste commissie van Financiën met de staatssecretaris op 19 december 2005 werd kamerbreed gepleit voor de invoering van een kennisbox. Tijdens dit nota–overleg zegde de staatssecretaris toe dat het kabinet ging inzetten op een kennisbox. Wel merkte de staatssecretaris in dat kader nog op dat een bepaalde mate van afbakening diende plaats te vinden en dat het uitvoerbaar diende te zijn. 3 Het resultaat van deze toezegging kan worden teruggevonden in het voorgestelde art. 12b Wet VPB 1969.

Qua vormgeving wordt met betrekking tot de octrooibox het volgende voorgesteld. 4 De voordelen toerekenbaar aan een door de belastingplichtige zelf voortgebracht immaterieel activum ter zake waarvan aan de belastingplichtige een octrooi is verleend, worden – op verzoek – slechts voor 10/25.5 in de grondslag betrokken. In aanmerking nemende dat het voorgestelde toptarief van de vennootschapsbelasting 25,5% bedraagt, resulteert dit een effectief tarief van 10%.5 Voor dit regime kan per afzonderlijk activum worden geopteerd doch is echter niet van toepassing op merken, logo‘s en daarmee vergelijkbare vermogensbestanddelen. Bij keuze voor dit regime dienen de – op de voet van het voorgestelde art. 3.30, lid 3, Wet IB 2001 onmiddellijk in aftrek gebrachte – voortbrengingskosten te worden geactiveerd. De hieruit voortvloeiende winst wordt volledig in de grondslag betrokken. Van groot belang voor de praktijk is dat de octrooibox een beperking inhoudt in dier voege dat de omvang van de voordelen6 die onder het bereik van de octrooibox vallen niet meer kan bedragen dan het viervoud van de geactiveerde voortbrengingskosten. Een andere beperking is dat het regime van de octrooibox slechts van toepassing is op immateriële activa ‘waarvan de te verwachten voordelen in belangrijke mate hun oorzaak vinden in aan de belastingplichtige verleende octrooien‘. 7 Hieromtrent merkt de staatssecretaris in de MvT op:

‘Zoals eerder aangegeven zal de vraag welke opbrengsten en kosten kunnen worden toegerekend aan de geactiveerde kennis in veel gevallen niet eenvoudig zijn. Het ligt daarom voor de hand dat er behoefte zal zijn aan uitvoeringsregels waarmee discussies kunnen worden beperkt of voorkomen.‘8 Dit vormt mede de reden voor het voorgestelde achtste lid van art. 12b dat voorziet in een AMvB waarin nadere regels kunnen worden gesteld.

Het zal inderdaad bepaald geen sinecure zijn om te bepalen of aan deze voorwaarde is voldaan doch nog veel lastiger is om te bepalen welk deel van de opbrengsten die door de belastingplichtige worden gegenereerd, kan worden toegerekend aan het door hemzelf voortgebrachte immateriële activum ter zake waarvan aan hem een octrooi is verleend. De reikwijdte van de octrooibox is namelijk niet beperkt tot royaltybetalingen in formele zin. Naast dit praktische bezwaar kleeft er mijns inziens nog een ander bezwaar aan de voorgestelde vormgeving van de octrooibox. Door te kiezen voor een grondslagbeperking zullen, zonder nadere regelgeving, een deel van de buitenlandse bronheffingen ingehouden op royaltybetalingen aan een in Nederland gevestigde belastingplichtige en die binnen de reikwijdte van de octrooibox vallen niet meer volledig verrekenbaar zijn. 9

De beide hiervoor genoemde bezwaren roepen de vraag op of het anders kan. Naar mijn mening wel.

Als alternatief voor de thans voorgestelde vormgeving stel ik het volgende voor.

Indien ontwikkelingswerkzaamheden, waarvan de kosten rechtstreeks ten laste van de winst zijn gebracht, hebben geleid tot een octrooi heeft de ondernemer het recht dit bedrijfsmiddel te waarderen op een bedrag dat niet meer kan bedragen dan het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de reeds in aftrek gebrachte voortbrengingskosten ter zake van dit bedrijfsmiddel. Anders gezegd de ondernemer kan maximaal de stille reserve begrepen in het door hemzelf voortgebrachte bedrijfsmiddel activeren. De hieruit voortvloeiende winst wordt belast tegen een laag speciaal tarief. 10 Bij dit alternatief is het niet noodzakelijk de reeds in aftrek gebrachte voortbrengingskosten alsnog te activeren.

De op basis van de exploitatie van het bedrijfsmiddel behaalde opbrengsten en de daarmee samenhangende kosten (inclusief afschrijvingen) worden tegen het normale tarief in aanmerking genomen. Bij dit alternatief is het niet nodig van jaar tot jaar te bepalen welk deel van de opbrengsten aan de octrooibox kunnen worden toegerekend doch behoeft slechts éénmalig getoetst te worden of de geactiveerde waarde kan worden gerechtvaardigd in het licht van de te verwachten opbrengsten. Tevens stelt dit alternatief naar mijn mening zeker dat de verrekening van buitenlandse bronheffingen niet wordt belemmerd door een grondslagverschraling. Uitgangspunt bij dit alternatief is overigens nog steeds dat de budgettaire impact van de octrooibox wordt beperkt door de omvang van de (her)waardering te limiteren tot een veelvoud van de reeds in aftrek gebrachte voortbrengingskosten. Aangezien, in vergelijk met het wetsvoorstel, als gevolg van de door mij voorgestelde (her)waarderingssystematiek de octrooibaten eerder worden belast, dient het speciale octrooitarief minder te bedragen dan het voorgestelde effectieve tarief van 10%. Op basis van een rekenrente van 5% zou bij een gemiddelde levensduur van een immaterieel actief van 8 jaar het tarief 8% dienen te belopen en bij een gemiddelde levensduur van 15 jaar 7%. Overwogen zou dan ook kunnen worden de hoogte van het speciale octrooitarief te laten afhangen van de geplande afschrijvingsduur. Bijvoorbeeld bij een geplande afschrijvingsduur van niet meer dan 10 jaar beloopt het octrooitarief 8% en bij een geplande afschrijvingsduur van meer dan 10 doch minder dan 20 jaar 7%.11

Ik rond af; de octrooibox kan een prima instrument zijn om innovatiewerkzaamheden in Nederland te behouden c.q. naar Nederland te halen doch zou naar mijn mening aan wervingskracht winnen indien de vormgeving zou worden versimpeld.