NTFR 2015/3117 - Roerige tijden voor multinationals versus windstilte voor het MKB?

NTFR 2015/3117 - Roerige tijden voor multinationals versus windstilte voor het MKB?

mdSM
mr. dr. S.J. Mol-Ververmr.dr. S.J. Mol-Verver is verbonden aan de faculteit der rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam, het Amsterdam Centre for Tax Law.
Bijgewerkt tot 10 december 2015

In de huidige roerige tijden is de focus voor wat betreft de winstbelasting sterk gericht op de fiscale behandeling van multinationals. Het finale OECD BEPS-rapport1 en het Actieplan opgesteld door de Europese Commissie2 vormen hierbij belangrijke veroorzakers. Aangestuurd door de media worden multinationals aangesproken op het leveren van hun ‘fair share’ aan de financiële middelen van de staat. Insteek van deze belangrijke ontwikkeling is vooral het voorkomen van een vorm van taxplanning die daarin resulteert dat een multinational per saldo nauwelijks winstbelasting betaald.

De voortvarendheid waarmee de internationale en nationale wet- en regelgevers op dit moment te werk gaan, is in mijn optiek in beginsel een toe te juichen ontwikkeling, gelet op het omvangrijke (internationaal) maatschappelijke debat dat hierover is ontstaan. Dat ook Nederland deze omslag in de internationale fiscale (denk)wereld voortvarend benadert, kan onder meer worden afgeleid uit de brief waarin de staatssecretaris van Financiën reageert op het verschijnen van het finale BEPS-rapport.3

Een vergelijkbare voortvarende werkwijze lijkt evenwel te ontbreken voor wat betreft de fiscale positie van het MKB in Nederland. Langzamerhand krijg ik de indruk dat te midden van al het BEPS-‘geweld’ de aandacht voor de fiscale positie van het (nationale) MKB bij de Nederlandse fiscale wet- en regelgever – hopelijk slechts tijdelijk – langzaam maar zeker naar de achtergrond verdwijnt.

Dit is in mijn optiek een ongewenste ontwikkelingen aangezien het huidige Nederlandse ondernemerslandschap een dynamische ontwikkeling doormaakt, waar de fiscaliteit vooralsnog bij lijkt achter te blijven4.

Bovendien strookt een terughoudende aanpak op dit punt niet met de verwachtingen die de staatssecretaris bij zijn aantreden heeft gewekt met de brief waarin hij zijn plannen voor de herziening van het belastingstelsel kenbaar maakte. In deze brief werd zelfs uitdrukkelijk gepleit voor aanpassing van het fiscale landschap voor ‘echte’ ondernemers, waarbij het doel vooral zou zijn gelegen in het ‘fiscaal stimuleren van ondernemers gericht op innovatie en doorgroei’.5

Er zijn verschillende recente aanleidingen die naar mijn mening de wenselijkheid onderschrijven om herziening van de fiscale behandeling van het MKB op dit moment toch hoog op de agenda van nationale – en zelfs internationale – regelgevers te zetten. Zonder uitputtend te zijn hierbij een aantal voorbeelden.

Een aanwijzing vanuit nationaal perspectief vormt het onlangs verschenen IBO-rapport ‘Zelfstandigen zonder personeel’6. In dit rapport wordt onder meer geconcludeerd dat ‘de generieke fiscale ondernemersfaciliteiten niet allemaal effectief bijdragen aan de doelen die met die instrumenten worden nagestreefd en hierdoor keuze op de arbeidsmarkt verstoren’. Vervolgens wordt ervoor gepleit om de fiscale behandeling van IB-ondernemers, dga’s en werknemers dichter bij elkaar te brengen. Een uitkomst die in mijn visie een onderzoek naar de mogelijkheden van aanpassing van het fiscale stelsel voor ondernemers zeker rechtvaardigt.

Opvallend is daarom ook de kabinetsreactie op de uitkomsten van dit rapport. In deze reactie wordt namelijk uitdrukkelijk aangegeven dat het kabinet de bevindingen van dit onderzoeksrapport onderschrijft. Echter, direct wordt ook opgemerkt dat een (maatschappelijke) discussie op dit punt thans niet aan de orde is.7 Kortom, de terughoudende aanpak met betrekking tot de fiscale status van het MKB lijkt hiermee te worden onderstreept.

Deze reactie valt des te meer op omdat deze haaks staat op eerdere uitlatingen in de ‘herzieningsbrief’ waarin nog werd aangekondigd dat het instrumentarium voor ondernemerschap onder de loep zou worden genomen nadat het IBO-rapport zou zijn verschenen. Sterker nog: er werd aangegeven dat concrete voorstellen tot de mogelijkheden zouden behoren.8 Van dit voornemen lijkt thans evenwel weinig terecht te komen.

Een tweede aanwijzing vanuit Europees perspectief is onder meer terug te vinden in de uitkomsten van een (internet)consultatie die door de Europese Commissie in 2012 is gehouden onder het Europese MKB naar de top 10 van de meest ‘Burdensome Legislative Acts’. Deze consultatie was onderdeel van het programma dat de Europese Commissie uitrolt als gevolg van het vaststellen van de Europese Small Business Act, een programma gericht op het stimuleren van het MKB binnen Europa op alle mogelijke gebieden in onder meer wet- en regelgeving. Uit deze consultatie volgt evenwel dat zowel het MKB zelf als de belangenorganisaties van het MKB in deze top 10 een hoge notering reserveren voor de verstorende werking van zowel directe als indirecte belastingen.9

Een derde sterke internationale aanwijzing vind ik in het recent verschenen OESO-rapport ‘Taxation of SMEs in OECD and G20 Countries’10 (hierna ‘OESO-rapport’), dat ik in het kader van deze opinie in de spotlights wil zetten.

Het onderzoek dat aan dit rapport ten grondslag ligt, richt zich voornamelijk op de vraag hoe groot de invloed is die de verschillende belastingstelsels hebben op de ondernemersbeslissingen van het MKB en of deze invloed wenselijk c.q. aanpassing noodzakelijk is. Het gaat in het bijzonder om beslissingen als de rechtsvormkeuze, de keuze voor ondernemerschap vs. dienstbetrekking, de wijze van winstuitkering enz. Het onderzoek heeft via een questionnaire plaatsgevonden in 39 OESO- en G20-landen.

Naast het gegeven dat het onderzoek heeft geresulteerd in een zeer lezenswaardig rapport, bevat het rapport ook een aantal naar mijn mening opvallende bevindingen. Zo wordt bijvoorbeeld geconcludeerd dat het MKB in alle onderzochte landen inderdaad minder gemakkelijk aan vreemdvermogenfinanciering kan komen en dientengevolge minder gebruik kan maken van de voordelen van de renteaftrek dan grote multinationals11, hetgeen de concurrentieverhoudingen in negatieve zin beïnvloedt.

Een andere opvallende conclusie uit dit OESO-rapport is dat in alle onderzochte landen de fiscale regelgeving inderdaad de ondernemersbeslissingen van het MKB in verschillende mate blijkt te beïnvloeden. Hierbij kan deze invloed in plaats van positief ook verstorend werken.12 Op basis van deze uitkomst zouden nationale wet- en regelgevers naar mijn mening het huidige fiscale stelsel voor het MKB in hun land onder de loep dienen te nemen en moeten beoordelen of en tot hoever die invloed inderdaad gewenst is.

Als een van de vitale factoren voor de verstorende werking die het belastingstelsel op het MKB kan hebben, worden in het OESO-rapport de hoge compliance-kosten aangewezen waarmee het MKB wordt geconfronteerd. Onder andere veroorzaakt door de omvangrijke regulatoire vereisten, maar bijvoorbeeld ook door de complexiteit van het systeem. Dit wordt nog eens aangevuld met de conclusie dat deze verstorende werking over het algemeen bij het MKB harder aankomt dan bij de grote multinationals13. Een vergelijkbare conclusie werd in mei 2015 overigens ook getrokken voor wat betreft de heffing van winstbelasting over uitsluitend geïncorporeerde ondernemingen binnen Europa naar aanleiding van een onderzoek naar de invloed van winstbelasting op dergelijke ondernemingen.14

Het OESO-rapport bevat naast conclusies een aantal aanbevelingen. Deze zijn voornamelijk gericht op het verlagen van de compliance-kosten voor het MKB, bijvoorbeeld door vereenvoudiging van het belastingstelsel en vereenvoudiging van de specifieke regels die van toepassing zijn op het MKB, of door het versimpelen van de regulatoire voorwaarden voor het verkrijgen van bepaalde fiscale voordelen alsmede het vereenvoudigen van het stelsel van belastingaangifte.15

Op dit punt valt in mijn optiek voor de Nederlandse fiscale positie van het MKB ook nog een hoop te winnen. Ik noem als voorbeeld de situatie rondom het afschaffen van de VAR en het uiteindelijke invoeren van de nieuwe systematiek gebaseerd op de Wet DBA16. Het vervangen van de VAR door dit nieuwe systeem dat bestaat uit het voorleggen van concrete overeenkomsten aan de Belastingdienst dan wel het gebruiken van voorbeeldovereenkomsten, brengt op dit moment veel onzekerheid te weeg bij zowel de opdrachtgevers als zzp'ers zelf, blijkens de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel. Deze onzekerheid heeft ertoe geleid dat de invoering van dit wetsvoorstel inmiddels is uitgesteld tot april 2016 met een implementatieperiode lopende tot 1 januari 201717. Al met al een ontwikkeling die in mijn optiek niet ter bevordering van het verlagen van de compliance-kosten binnen deze branche strekt.

Tot slot. Met deze opinie heb ik een lans gebroken om de fiscale behandeling van het MKB weer op de politieke agenda te zetten. Mijn verwachtingen waren bij het verschijnen van de herzieningsbrief van Wiebes hooggespannen, maar helaas is van het eerder geuite voornemen vooralsnog niet veel terug te zien. Uiteraard kunnen de maatregelen die thans in het kader van het BEPS-Actieplan voor multinationals worden ontwikkeld deels ook het MKB raken. Hiervoor is zelfs nadrukkelijk aandacht geweest, getuige bijvoorbeeld de verbreding van het begrip patentbox in actiepunt 5 van het BEPS-rapport met innovatieve software. Een uitbreiding die mede door Nederlandse druk in het uiteindelijke rapport is gekomen gelet op het feit dat het MKB vaak niet in aanmerking komt voor patenten maar wel van dergelijke voordelige fiscale behandeling gebruik willen en moeten kunnen maken, aldus staatssecretaris Wiebes18.

Dergelijke specifieke aandacht voor de fiscale positie van het MKB is evenwel niet waar ik in het kader van deze opinie op doel. Ik zou graag pleiten voor een verdergaande herziening van de fiscale regelgeving en bijbehorende doelstellingen van de wetgever voor wat betreft de fiscale positie van deze groep die gemiddeld 95%19 van het totale ondernemingslandschap van een land uitmaakt.

De uitkomsten van het onlangs verschenen OESO-rapport sterken mij in deze opvatting. Dit onderzoek heeft niet alleen een lezenswaardig rapport opgeleverd waarmee inzicht wordt gegeven in de diversiteit van fiscale stelsels waarmee het MKB in de verschillende landen wordt geconfronteerd en de impact die specifieke fiscale regelingen (kunnen) hebben op de ondernemersbeslissingen. Tevens heeft dit rapport aanbevelingen opgeleverd die in mijn optiek onderdeel zouden moeten uitmaken van de huidige (inter)nationale discussies omtrent aanpassing van het fiscale MKB-beleid.

Bij mij rijst de vraag echter in hoeverre dit ook daadwerkelijk op het netvlies van de Nederlandse fiscale wetgever staat.