NTFR 2015/497 - Luisteren...luister...luis...lui...

NTFR 2015/497 - Luisteren...luister...luis...lui...

mdJS
mr. dr. J.Th. Sandersmr.dr. J.T. Sanders is werkzaam bij Hof Den Haag.
Bijgewerkt tot 29 januari 2015

Mijn toezegging aan de redactie van NTFR op korte termijn een Opinie te verzorgen, hield mij bezig. Welk onderwerp vis ik uit het figuurlijk fiscale fluïdum? Zal ik de regeling tot indexering van bedragen in de AWB c.a. tegen het licht houden? Hoe zit het met de immer stijgende (inmiddels soms torenhoge) griffierechten en de opvallend ver achterblijvende bedragen met het epitheton ornans ‘proceskostenvergoeding’?1 Een volgend onderwerp borrelde op. Klopt het dat de Hoge Raad in relatief veel fiscale gevallen een bijzondere wijze van afdoen hanteert van cassatieberoepschriften, bijvoorbeeld op basis van art. 81 Wet RO?2 Is procederen onbezonnen en onbegonnen werk? Verdienen dan de alarmerende berichten in de media aandacht, afkomstig van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, over de ‘werkwijze’ van het OM?3 Zo verkeerde ik doorlopend in een doodlopend dubio, totdat de ruim gevulde etalage van de Raad van de Rechtspraak mijn gedachten4 passeerde met achter de ruit ontelbare opzichtig opgestelde objecten: een onooglijk macabere monoliet als monomane mijlpaal achter een bord met een onheilspellend oprecht ogend opschrift ‘KEI’,5 ondefinieerbare wijn naast een stapel oude zakken; een opengeslagen schoolschriftje vol met potloodstreepjes en bovenaan de getoonde pagina met speciale sierlijke schrijfletters het woord ‘Doorlooptijden’ en – de blikvanger hield mijn blik gevangen – een kleurig keurig kaftje met, in kolossale kapitalen gekerfd, ‘R O E P’. Het leek een rapport, verbleekt aanhakend bij de veel gehoorde roep ‘Recht Op een Eerlijk Proces’. Hoewel ik in de veronderstelling verkeerde dat een dergelijk recht hier te lande de gouden standaard is, ben ik daar toch wat van terugkomen. Wat ik recent heb meegemaakt als dadelijk duidelijk dodelijk spookt nog immer in mijn hoofd. Eureka!

Op gezette tijden bezoek ik als leergierig persoon in alle anonimiteit openbare rechtszittingen. Ik wil bij die gelegenheden de manieren zien en de nieren proeven: hoe worden de zaken aangepakt en – vooral – hoe worden rechtzoekenden behandeld? Pure professionele pottenkijkerij, maar het is zeer leerzaam. Onlangs vertoefde ik ongeveer een uur in een zielloos zaaltje aan de Parnassusweg te Amsterdam, alwaar – wat ik maar even noem – Wet Mulderzaken werden behandeld. Deze zijn openbaar en niet ingewikkeld. Na een paar woorden heb je in de gaten waar het over gaat. Zelfs meer dan dat. Zo ook deze morgen.

In mijn eerste zaak had het er aanvankelijk alle schijn van dat de twee toga’s achter de tafel (de rechter schreef alleen, de linker voerde het woord) luisterden naar de man, die (naar hij vol onbegrip had geconstateerd) als enige door een motoragent was staande gehouden en geverbaliseerd, nadat hij met nog vier auto’s rechts voorsorterend te vroeg de aldaar nog net niet geëindigde vrije busbaan had bereden. Op de argumenten van de man, wiens zaak aan de orde was, werd enkel gereageerd door de linker toga, onder het gemompel dat de zaak duidelijk was, met een vraag aan een aan een ter linkerzijde aangeschoven tafel gezeten bril of deze nog wat wilde opmerken. Na een ‘neen’ van de bril, sprak de linker toga uit, dat het beroep van de man ongegrond was en dat de zaak daarmee klaar was. Ietwat verbouwereerd verliet de geverbaliseerde de zaal. ‘Zo gaat dat dus’ dacht ik.

De volgende zaak betrof een dame op leeftijd die de toga’s uitlegde dat zij het bonnetje betwistte dat zij op de voorruit van haar met één wiel op het trottoir geparkeerde auto had aangetroffen, toen zij op een regenachtige vrijdagavond in een uitgestorven dorp haar hoogbejaarde moeder bij een restaurant had opgehaald. Zij was hooguit tien minuten binnen geweest. Oude mensen zijn niet zo snel ter been, lichtte zij nog toe. De linker toga, zo gaf deze aan, was de zaak ook na grondige bestudering van de stukken geheel duidelijk en na het antwoord van de bril, dat aan het dossier niets was toe te voegen, weerklonk het ongegrond zijn van het beroep van de kant van de linker toga. De dame verliet duidelijk teleurgesteld de zaal. ‘Zo gaat dat dus’ dacht ik weer.

Een derde zaak werd voor mij uit de doeken gedaan door de inmiddels naar voren gekomen dikke donkere dame, die een bekeuring van € 96 had gekregen, omdat zij op een plaats waar parkeren van een auto gedurende maximaal twee uren enkel is toegestaan met gebruikmaking van een parkeerschijf, zij ‘omdat zij dat echt, nee echt, niet wist’ die schijf verkeerd had ingesteld bij het parkeren van haar auto. Niet het tijdstip van aankomst, zo verklaarde zij zeer zielig, maar dat van vertrek had zij aangehouden. De linker toga knikte vol begrip en sprak uit, dat het beroep gegrond was en dat de boete werd gehalveerd. De dame stond op en bewoog zich duidelijk opgelucht naar de uitgang. ‘Gaat dat zo?’ dacht ik andermaal.

In de vierde zaak hield een voor de toga’s gezeten man eigenlijk geen betoog, toen hem werd voorgehouden dat hij twee keer was bekeurd, omdat hij op de voorbank van zijn Landrover twee kinderen, één van drie en één van vier jaren oud, zonder gordel had laten plaatsnemen en had deelgenomen aan het rijverkeer. Nadat de bril het woord had gevoerd, besloot de linker toga van de twee bekeuringen er één weg te strepen. De man ging tevreden – waarschijnlijk – naar zijn buiten geparkeerde Landrover. ‘Gaat dat zo?’ dacht ik nog een keer.

De vijfde zaak is een – mede door de bizarre afloop – werkelijk heel bijzondere. Een kostuum van ongeveer dertig jaar kreeg, gezeten – naar ik (zoals later bleek terecht) aannam – naast zijn vader, op aangeven van de linker toga het woord en gaf in heldere taal aan, dat hij niet van zijn mobiele telefoon ‘tegen het oor’ gebruik had gemaakt tijdens het rijden op de openbare weg. Hij vermeldde rustig dat bellen met een toestel niet had plaatsgehad, legde de toga’s de vraag voor of niet een vergissing in het geding was en verklaarde dat bij het oor houden van het toestel ook onnodig was, nu in de auto een werkende hands free-installatie zat; dat het de verbalisanten, gelet op de afstand tot de auto (die, naar het kostuum fijntjes opmerkte, in het proces verbaal ‘zilvergrijs’ was en niet zoals in werkelijkheid ‘zwart’) het toch eigenlijk onmogelijk was te constateren dat dit wel het geval was. Dat de agent de in het proces verbaal omschreven telefoon enkel van merk en type kende, kwam doordat deze na aanhouding was getoond met de vraag of de verbalisant de belgeschiedenis wilde zien ter bevestiging dat beslist niet was gebeld op het geconstateerde moment. Verder meldde het kostuum dat, toen hij tegen de agent na zoveel ondervonden onwil had opgemerkt dat hij ‘zich waande in een kafkaeske situatie’6, het hem bijna kwam te staan op aanhouding, als hij ‘een ambtenaar in functie in het Duits bleef beledigen’. Hij verwees de toga’s voorts naar het ontbreken van de ook in dit soort zaken bestaande verplichting voor de verbalisant tot het geven van de cautie en ter onderbouwing verwees hij naar enkele in zijn voordeel gedane uitspraken van het gerechtshof te Leeuwarden. ‘Kijk, een kenner’ flitste door mijn hoofd. Na het woord te hebben gekregen, antwoordde de bril dat alles volstrekt helder was en dat het dossier, noch het verhandelde ter zitting hoe dan ook aanleiding gaf te twijfelen aan het sluitende verhaal van de verbalisant.

De linker toga nam weer het woord en gaf aan, dat het kostuum niet was geschaad door het niet naleven van de cautieplicht. Op dat moment liet de tot dan toe stil gebleven vader zich hardop ‘Pardon?’ ontvallen en zei vervolgens iets tegen het kostuum. De linker toga snauwde de vader nogal pedant toe met de vraag of hij stil kon zijn. De vader reageerde niet. ‘Ik wil nu een “ja” van u horen’, vervolgde de linker toga tot twee keer. De vader zei niets. Het kostuum kreeg niet meer de gelegenheid te reageren op de opmerking van de linker toga over het niet geschaad zijn. Terwijl ik dacht ‘Zo gaat dat dus’ gaf de linker toga aan dat het beroep ongegrond was, dat geen enkele twijfel bestond over het gebeurde en dat de zaak hiermee was beëindigd. Een schriftelijke uitspraak zou zo spoedig mogelijk volgen. ‘Zo gaat dat dus’ dacht ik, dit keer met kromme tenen.

Tegelijk met de vader en het kostuum verliet ik de zaal, zij na een respectvolle knik naar de toga’s achter de tafel, met opgeheven hoofd, ik gebogen, gebukt gaande onder professionele schaamte. Op de gang aangekomen kon ik het niet nalaten het kostuum en de vader aan te spreken met de vraag wat zij vonden van hetgeen binnen was voorgevallen. Nadat ik had aangegeven als geïnteresseerde burger af en toe rechtszaken te volgen, ontboezemde het kostuum, dat dit het voorlopig einde was van een tot dat moment zonder enige luister verlopen rechtsgang en dat hij verbaasd was over de gepresenteerde vertoning van willekeur die ochtend. Dit was voor het kostuum en de vader aanleiding aan te geven bij Bagels and Beans – zij waren toe aan sterke koffie – op de hoek van de Parnassusweg even te willen napraten over de gang van zaken vanaf het begin. Hoewel ik besefte dat dit één kant van het verhaal zou worden, stemde ik in. Na gedurende twee mij aangeboden ‘espressi’ het gehele verhaal te hebben gehoord, nam ik afscheid van beide personen, mijn e-mailadres achterlatend7. Ik was namelijk zeer benieuwd hoe deze zaak zou aflopen. Nadat ik dit alles had opgestoken, stak ik buiten een sigaar op8. In mijn Oude Schicht op weg naar huis op de Buitenveldertselaan klonken – de beelden en vooral de woorden van de bril en de linker toga gegrift in het geheugen – uit de luidsprekers dadelijk duidelijk dodelijk de laatste strofen van ‘One too many mornings’:

‘You’re right from your side

I’m right from mine

We’re both just one too many mornings

An’ a thousand miles behind.’