NTFR 2016/1 - Afscheid van 2015 en vooruitblik naar 2016
NTFR 2016/1 - Afscheid van 2015 en vooruitblik naar 2016
Het zal niemand zijn ontgaan: op 21 oktober 2015 was het Back to the Future-dag. Naar deze dag reisden Doc Emmet Brown en Marty McFly in de film Back to the Future II vanuit het jaar 1985.1 Het bereiken van deze mijlpaal was voor diverse media aanleiding om terug te blikken. Hoe zag 2015 er eigenlijk uit in de ogen van de scenarioschrijvers en in hoeverre waren hun voorspellingen daadwerkelijk uitgekomen? Hoewel ze een paar keer goed hadden gegokt, bleken de scenarioschrijvers er ook een aantal keer flink naast te hebben gezeten. Als deze scenarioschrijvers destijds ook een voorspelling hadden gedaan over de fiscale ontwikkelingen die zich in 2015 hebben voorgedaan, dan hadden zij naar alle waarschijnlijkheid weinig zaken juist weten te voorspellen, zelfs als ze verstand hadden gehad van fiscaliteit. Want wie had bijvoorbeeld ooit durven denken dat staatssteun zo’n belangrijk aspect zou gaan worden voor de praktijkfiscalist2 of dat de CCCTB-richtlijn toch weer nieuw leven zou worden ingeblazen? Mede dankzij dit soort verrassende ontwikkelingen is er in ieder geval geen gebrek aan onderwerpen waarop in deze nieuwjaarsspecial van NTFR kan worden teruggeblikt. Een selectie van deze onderwerpen zal hierna de revue passeren, waarbij het zwaartepunt bij de vennootschapsbelasting zal liggen.3
Belastingplan 2016 en aanpassing vermogensrendementsheffing
Het plan van het kabinet om te komen tot een algehele belastinghervorming die in het teken moest staan van een grote belastingvereenvoudiging4 is uiteindelijk vóór het zomerreces ingetrokken. Het lijkt er niettemin op dat onderdelen van dit plan wel in het Belastingplan 2016 terecht zijn gekomen.5 Het scheelde overigens niet veel of het Belastingplan 2016 was bijna gesneuveld. Na intensieve onderhandelingen met diverse oppositiepartijen heeft het kabinet uiteindelijk nieuwe maatregelen voorgesteld die ook voor voldoende steun in de Eerste Kamer moeten zorgen. De nieuwe maatregelen zijn, voor zover deze onderdeel gaan uitmaken van het Belastingplan 2016, via een novelle bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt.6 De novelle is op 22 december 2015 door de Eerste Kamer aangenomen.
Een van de meest in het oog springende punten uit het belastingplan betreft de aanpassing van box 3. De aangepaste vermogensrendementsheffing, die per 1 januari 2017 moet ingaan, getuigt naar mijn mening niet bepaald van een vereenvoudiging. Belastingplichtigen krijgen vanaf die datum namelijk te maken met twee rendementsklassen van 1,63% en 5,5% en drie tariefschijven met forfaitaire rendementspercentages van 2,9%, 4,7% en respectievelijk 5,5%. De rendementsklassen en tariefschijven gaan uit van diverse ficties met betrekking tot o.a. de samenstelling van de beleggingsportefeuille, de verdeling tussen spaarvermogen en beleggingsvermogen, het rendement op onroerende zaken, etc. De onderbouwing van deze ficties is naar mijn mening nogal mager. Zo wordt voor het rendement op beleggingsvastgoed aangesloten bij de waardeontwikkeling van woningen.7 Daarnaast kunnen vraagtekens worden gezet bij het nut van het invoeren van deze systematiek, gelet op de motie van Bashir c.s.8 om bij het Belastingplan 2017 met voorstellen te komen om per 2018 werkelijk rendement op vermogen te belasten. In hoeverre is het dan nog nodig om een nieuw en complex systeem in te voeren dat uiteindelijk slechts één jaar zal bestaan, vraag ik mij dan af. Men kan zich beter gaan richten op de vraag in welke vorm een heffing op basis van het werkelijke rendement moet gaan plaatsvinden. Moet er een vermogenswinstbelasting gaan komen, met alle problemen die daar weer mee gepaard gaan, of is een vermogensaanwasbelasting een beter alternatief? Het zou mij niets verbazen als men bij Financiën nog eens goed gaat kijken naar het voorstel van de Commissie Van Dijkhuizen om het forfaitaire rendement te laten dalen naar 2,4% en dit te belasten tegen het progressieve tarief in box 1.
De definitieve terugkeer van de schenkingsvrijstelling van € 100.000
De termen ‘tijdelijk’ of ‘eenmalig’ blijken in de praktijk behoorlijk rekbare begrippen te zijn bij het Ministerie van Financiën.9 Zie bijvoorbeeld de ‘eenmalige’ crisisheffing en de ‘tijdelijke’ verlaging van het overdrachtsbelastingtarief voor woningen. Ook de tijdelijke schenkingsvrijstelling van € 100.000 – welke gold van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 – blijkt toch niet zo tijdelijk te zijn. Werd met de tijdelijke vrijstelling beoogd om de woningmarkt een impuls te geven, de structurele vrijstelling moet een bijdrage leveren aan de reductie van de eigenwoningschulden en de langetermijnbalansen van huishoudens aanpakken.10 De meest in het oog springende verschillen zijn de eisen die worden gesteld aan de leeftijd van de verkrijger (tussen de 18 en 40 jaar) en de mogelijkheid om de vrijstelling gespreid over maximaal drie kalenderjaren te benutten. Daarnaast valt op dat het overgangsrecht waarin de samenloop van de nieuwe structurele vrijstellingen met de vóór 1 januari 2017 bestaande verhoogde vrijstellingen is geregeld, tamelijk complex is.11
Aanpak van belastingontwijking
Het jaar 2015 stond nadrukkelijk in het teken van de aanpak van belastingontwijking door multinationals, zie o.a. het actieplan van de Europese Commissie12 en het finale OECD BEPS-rapport.13 Multinationals ontkomen er niet langer aan dat zij hun ‘fair share’ aan belasting betalen in de staten waarin zij actief zijn. De internationale regelgevers maar ook de nationale wetgevers gaan hierbij voortvarend te werk. Ook Nederland omarmt de internationale aanpak van belastingontwijking. Dit blijkt niet alleen uit de reactie van Wiebes op het verschijnen van het finale BEPS-rapport14 maar ook uit de uitbreiding van art. 13 Wet VPB 1969 met een nieuw zeventiende lid.15 Op grond van deze bepaling geldt de deelnemingsvrijstelling niet langer voor hybride geldverstrekkingen, indien de vergoeding hierop in het buitenland tot aftrek leidt. De reikwijdte van deze bepaling is niet beperkt tot hetgeen waartoe de Moeder-dochterrichtlijn Nederland dwingt, maar ziet op alle hybride financieringsstructuren. Nederland neemt hiermee duidelijk het voortouw om alvast te anticiperen op de BEPS-maatregelen en lijkt de mogelijke risico’s voor het investeringsklimaat voor lief te nemen. Of dat risico zich daadwerkelijk voordoet kan mijns inziens worden betwijfeld. Ik vraag me namelijk sterk af welke multinationals in deze tijd hun keuze voor een vestigingsplaats nog zullen baseren op de mogelijkheden die de lokale fiscale wetgeving biedt om hybride mismatches te creëren. Wat naar mijn mening wel schadelijk kan zijn voor het Nederlandse vestigingsklimaat is het feit dat de wetgever expliciet aanvaardt dat er dubbele belastingheffing kan optreden, omdat de deelnemingsvrijstelling ook wordt geweigerd indien de rente naar haar aard aftrekbaar is, maar op grond van een specifieke of generieke renteaftrekbeperking bij de debiteur niet aftrek komt. Daar komt bij dat de wettekst niet strookt met de bedoeling van de wetgever. Immers, de bepaling beoogt alleen kwalificatiemismatches te treffen16, maar de wettekst biedt ook ruimte om verkapte dividenduitkeringen als gevolg van een onzakelijke rente onder de nieuwe antimisbruikbepaling te laten vallen.
CCCTB en anti-BEPS-richtlijn
In het verlengde van de internationale aanpak van belastingontwijking heeft de Europese Commissie haar kans schoon gezien en aangekondigd in 2016 met een compleet nieuw CCCTB-voorstel te komen. De CCCTB leek op sterven na dood te zijn, maar is inmiddels weer springlevend. Daarnaast zal een aantal BEPS-plannen EU-breed worden geïmplementeerd in een nog te publiceren anti-BEPS-richtlijn. De richtlijn zal naar alle waarschijnlijkheid Europese rente-aftrekbeperkingen, CFC-regelgeving en regels die internationale mismatches moeten voorkomen bevatten. De staatssecretaris heeft al aangegeven zich in te gaan zetten voor een EU-akkoord tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de EU in de eerste helft van 2016.17