NTFR 2019/467 - ‘Wij willen al den duyvel aff hebben!’
NTFR 2019/467 - ‘Wij willen al den duyvel aff hebben!’
Inleiding
In deze Opinie wil ik vooral een vraag stellen. Geen retorische vraag, maar een vraag in alle openheid: is belastingweigering onder bepaalde omstandigheden toelaatbaar, en zo ja, onder welke omstandigheden? Kortom, de vraag naar ‘fiscale donquichotterie’. Juist bij deze vraag wil ik nog eens stilstaan, nadat ik naar aanleiding van een eerder artikel hierover van mijn hand veel reacties heb ontvangen.1 Een onderwerp dat kennelijk leeft. De bekendste fiscale blogger die ons land rijk is, heeft er in ieder geval een mooie en kritische blog aan gewijd.2 Tevens werd er een enkele boze mail geschreven, en ook dat scherpt de geest. Reden te meer om dit onderwerp nog eens aan te stippen. Ik wil geen verdediging opvoeren voor belastingweigering, maar wil de lezer wel aan het denken zetten. Wat vindt u er als lezer allemaal van? Ik hoop in deze Opinie enige discussiepunten aan te kunnen dragen.
De fiscaal bezwaarden en de fiscale freeriders
Eerst moet nadrukkelijk worden vastgesteld dat belastingweigering of -verzet3 van een geheel andere orde is dan belastingontduiking of -ontwijking. In die laatste twee gevallen gaat het om handelen waarbij geen of minder belasting wordt betaald omdat daarmee een financieel voordeel is gemoeid. Bij belastingweigering wil men geen (specifieke) belasting betalen omdat daar voor de belastingweigeraar principiële bezwaren aan kleven. Vanuit levensbeschouwelijke motieven, anarchisme, libertarisme à la Robert Nozick of socialisme kan men tot belastingweigering komen. Belastingweigering kent dus een ander uitgangspunt dan belastingontduiking of -ontwijking. Een ander verschil is dat belastingontduiking strafbaar is, daar waar belastingweigering primair gewoonweg niet toelaatbaar is in het democratisch bestel.
Maar evengoed is belastingweigering niet alleen een zaak van mensen die morele bezwaren hebben tegen belastingheffing of een specifieke belasting. Er is een tweede vorm van belastingweigering te onderkennen die uitgaat van het zogenoemde welbegrepen eigenbelang van de burger. Dit heeft een meer politiek sausje. Het lijkt op de eerste vorm van belastingweigering, maar met een essentieel verschil. Het gaat bij deze tweede vorm om een belastingweigeraar die zich door de Staat niet gekend voelt in zijn eigenbelang. In die gevallen gaat het om belastingweigering voor zover de overheid het eigenbelang van de weigeraar in de samenleving niet voldoende onderkent. Dit gaat vaak hand in hand met een zeker idee van wederkerigheid: de burger betaalt alleen zijn belasting als de overheid ook de belangen van de burger voldoende behartigt. Een bekend voorbeeld hiervan is het ‘no taxation without representation’,4 een leuze die werd gebezigd door de Amerikaanse burgers in hun strijd tegen de Britse overheersing. Een meer hedendaags voorbeeld zou de situatie zijn waarin de inwoners van de verzakte provincie Groningen zouden besluiten geen belastingaangifte meer te doen. Ook deze vorm van belastingweigering dient goed te worden onderscheiden van belastingontduiking en -ontwijking. Bij een dergelijke belastingweigering speelt wederom een principieel punt, dat we simpel kunnen samenvatten als ‘voor wat, hoort wat’. Alleen als de overheid de belangen van de burger goed behartigt, kan daar belasting tegenover staan. Een opvatting die past bij het contractualisme (Hobbes, Locke, Rousseau): de burger heeft een denkbeeldig contract met de rest van de samenleving en de wetgever waarbinnen ieders belangen over en weer worden erkend, en dan moet het uiteraard van twee kanten komen. Belastingontduiking en -ontwijking kent een dergelijke diepere gedachte niet. De belastingweigeraar is een bescheiden filosoof, de ontduiker en misschien zelfs de ontwijker een fiscale ‘freerider’.
Enige historische context bij belastingweigering
Hebben we het met belastingweigering over een twintigste-eeuws fenomeen? Nee, belastingweigering kent een indrukwekkende geschiedenis, zeker in de vaderlandse context.5 Te denken valt aan het verzet tegen de Tiende Penning van Alva in de zestiende eeuw, het pachtersoproer in de gewesten Friesland, Groningen en Holland in 1748 en het zogenoemde soeploodsoproer in Amsterdam in 1835. Uit de oude doos is dan ook de leuze ‘Wij willen al den duyvel aff hebben!’, waarmee de zestiende-eeuwse burger weigerde de Tiende Penning aan de ‘duivelse’ Alva af te dragen.
De bekendste historische representant van belastingweigering is echter niet van vaderlandse bodem, maar is de Amerikaan Henry David Thoreau (1817-1862), die in 1849 zijn Civil Disobedience schreef. Aan hem heb ik veel aandacht besteed in voornoemd artikel. Kort en goed wilde Thoreau geen belasting betalen aan de Amerikaanse overheid zolang diezelfde overheid een onrechtmatige oorlog tegen Mexico uitvocht (om Texas in de wacht te slepen), maar bovenal omdat de Amerikaanse overheid de slavernij in stand hield, terwijl deze elders in de beschaafde wereld (behoudens onder meer Nederland) al was afgeschaft. Deze daad bleef niet zonder gevolgen, zoals Thoreau zelf schrijft:
‘Zes jaar heb ik geen hoofdelijke belasting betaald. Eenmaal ben ik daarvoor gevangengezet, voor één nacht; en toen ik naar de dertig centimeter dikke muren van massief steen keek en naar de ijzeren tralies die het licht filterden, moest ik wel getroffen raken door de waanzin van de instelling die me behandelde alsof ik alleen maar vlees en bloed en botten was om op te sluiten.’6
Een beruchter voorbeeld is Leon Trotski, die in zijn Geschiedenis der Russische Revolutie uit 1930 met instemming beschrijft hoe soldaat Samojlow aan de vooravond van de Russische Revolutie de boeren oproept geen belasting meer te betalen aan de tsaristische overheid.7 Het is niet ondenkbaar dat een dergelijk klein akkefietje heeft bijgedragen aan alle ellende van de Russische Revolutie, niet in de laatste plaats aan de beestachtige moord op tsaar Nicolaas II en zijn weerloze gezin.8 Wellicht een bittere troost dat Trotski zelf ook akelig aan zijn einde is gekomen toen hij in ballingschap in Mexico in opdracht van zijn voormalige strijdmakker Stalin met een slag van een ijshamer het aardse voor het bovenmaanse verruilde.
Dichter bij huis en in onze tijd kan tot slot niet onvermeld blijven de oproep tot belastingweigering van schrijver en literair querulant Leon de Winter. Zijn oproep hield verband met het principiële bezwaar tegen de Nederlandse en Europese hulp aan Egypte.9
Maar laten we even voorbijgaan aan de hiervoor vrij casuïstische voorbeelden en de vraag naar belastingweigering eens nader beschouwen. Daarbij moeten we in elk geval goed kijken naar de belastingweigering zoals deze in de jurisprudentie te vinden is.
De rechter en belastingweigering
Tijdens de Koude Oorlog was de dienstplicht in ons kikkerlandje voor sommigen een heet hangijzer. Vanuit religieuze hoek hadden doopsgezinden en de Quakersbeweging ernstige religieuze bezwaren tegen de bewapening. Immers, luidt het Zesde Gebod niet: ‘Gij zult niet doodslaan’ (Exodus 20:1-7)? Maar ook ultralinkse bewegingen, pacifisten (‘Die Waffen nieder’) en antimilitaristen roerden zich. Voor dienstweigeraars bestond reeds in de Wet gewetensbezwaren militaire dienst de mogelijkheid om onder hun dienstplicht uit te komen op grond van principiële bezwaren. De enkeling die zijn principes consequent doorvoerde, wilde echter ook niet door middel van zijn belastingafdracht bijdragen aan defensie. Dit leidde vervolgens tot een aantal zaken waarover de rechterlijke macht zich moest buigen.
Ik bespreek er hier enkele kort: BNB 1984/114.10 In BNB 1984/114 hield de belanghebbende een enigszins pathetisch betoog waarin hij stelt dat de misdaden in eventuele oorlogstijd weliswaar niet door hem hoeven te worden gepleegd, maar dat het bloedgeld om de misdaad te financieren wél door hem moet worden betaald (r.o. 3). De Hoge Raad oordeelt echter in niet mis te verstane bewoordingen: ‘De door belanghebbende gestelde parlementaire en maatschappelijke ontwikkelingen rechtvaardigen niet het bestaan aan te nemen van een rechtsregel of rechtsbeginsel waarvoor de toepassing van de fiscale wetgeving, in dit geval de bepalingen van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 moet wijken.’
Ergo, geen rechtsgrond voor belastingweigering, en dat is later niet veranderd, blijkens BNB 2000/243,11 toen een belanghebbende een beroep deed op art. 9 EVRM (vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst) om zijn belastingweigering vanwege de militaire bestemming ervan te motiveren. Daaraan voegde hij bovendien toe dat hij op grond van het gelijkheidsbeginsel ook geen belasting hoefde te betalen nu voor (religieuze) gemoedsbezwaren in (onder andere) de Zorgverzekeringswet een vrijstelling bestaat voor de zorgverzekering. De Hoge Raad oordeelde in deze zaak dat art. 9 EVRM niet zo ver gaat dat daarmee belastingweigering geoorloofd zou zijn. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde omdat de wetgever in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat er geen sprake was van gelijke gevallen.
Ook in het geval dat een belanghebbende door middel van belastingheffing weigerde belasting te betalen omdat hij op principiële gronden niet wilde meebetalen aan ontwikkelingssamenwerking strandde bij Hof Den Haag (BNB 1981/76).12
De jurisprudentie van het EHRM biedt evenmin aanknopingspunten voor belastingweigering. Het EHRM oordeelde dat de plicht om belasting te betalen generiek is, en als zodanig geen directe implicaties voor het geweten heeft.13 Eerder trokken de Quakers ook al aan het kortste eind bij het EHRM.14 Een beroep op art. 9 EVRM als het om belastingweigering gaat, vangt dus bot bij het EHRM. Ook in andere (lid)staten zal geen ruimte bestaan voor belastingweigering op grond van nationale wetgeving.
Kortom, de lijnen in de Europese en Nederlandse jurisprudentie zijn wel duidelijk: voor belastingweigering bestaat geen rechtsgrond en het past niet in het democratisch bestel, waarin je je principes kenbaar maakt door middel van de gekozen volksvertegenwoordiging. En hoewel in de literatuur wel enige bijval is te bespeuren,15 zullen de meeste burgers het probleem van de belastingweigeraar maar gezocht vinden. Op sympathie zal het dan ook niet vaak kunnen rekenen; hoogstens ontlokt het een meewarige glimlach.
Hypothetische gevallen
Kunnen we daarmee het boek van de belastingweigering sluiten? Mijns inziens niet. Want hoewel in een democratische rechtsstaat terecht geen grond bestaat voor belastingweigering, kunnen we er aan de hand van hypothetische gevallen wel enigszins filosofisch ons licht over laten schijnen. Hypothetische casussen hebben als voordeel dat ze abstracte concepten wat meer handen en voeten geven, iets waar het fiscaal-ethische debat in zijn algemeenheid mee gediend is.
De eerste casus (die ik ook in mijn eerdere artikel heb aangestipt) is de provincie Groningen. De provincie verzakt nadat we haar jarenlang letterlijk hebben leeggezogen. Huizen die niks meer waard zijn, huizeneigenaren en lokale bestuurders die zich volledig in de kou voelen staan nu de regering erg traag is geweest in het erkennen van het probleem. Ook het oplossen van de problemen verloopt langzaam, al doet minister Wiebes zijn best. Ondertussen zakt de provincie steeds verder weg, staat het water de arme huizeneigenaren aan de lippen en hangen nieuwe bevingen hun als een zwaard van Damocles boven het hoofd. Wat nu als de Groningers en masse besluiten geen belasting meer te betalen tot de regering snel(ler) actie onderneemt? Dit lijkt een variant op het ‘no taxation without representation’, waarbij het niet om morele bezwaren gaat, maar meer om politieke bezwaren. Wat zou u als lezer ervan vinden en wat denkt u dat de Nederlandse bevolking van een dergelijke daad van burgerlijke ongehoorzaamheid zou vinden? Maakt het voor de casus nog uit als we op voorhand zouden weten dat dergelijk handelen het gewenste effect zou hebben?
Tweede casus: inwoners van totalitaire en onderdrukkende regimes. Wat zouden we ervan vinden als zij met gevaar voor eigen leven weigeren belasting te betalen aan een regime dat de belastingopbrengst gebruikt voor allerlei afschuwelijke doeleinden? Zou het als een daad van verzet worden gezien als burgers in het Derde Rijk dat hadden gedaan? Zouden we Noord-Koreanen die hetzelfde doen politiek asiel aanbieden, en wat te denken van belastingweigeraars in Syrië (mochten ze bestaan)?
Tot slot een derde casus, die ik ontleen aan het gesprek dat ik in Tax Talks had met Anna Gunn.16 Enige jaren geleden stelde Geert Wilders voor een ‘kopvoddentaks’ in te stellen. Gelukkig was het parlement wijzer, want dit zou in strijd met het gelijkheidsbeginsel zijn. Maar met enig gevoel voor dystopie zou je je kunnen voorstellen dat een dergelijke belasting in het belastingstelsel zou worden geïncorporeerd. Zou een moslima deze belasting moeten voldoen? In dat geval zou de weigering niet samenhangen met de bestemming van de belasting (zoals in BNB 1984/114 het geval was), maar met het belastingobject. Zou je dan als burger uit solidariteit tegen een dergelijke discriminerende belasting moeten opstaan of prevaleert ook dan de wet (rechtspositivisme)?
Ik heb op deze drie casuïstische vragen geen (definitief) antwoord. U wel? ‘Food for thought’ …