NTFR 2020/513 - Schulden en de aangepaste vermogensrendementsheffing per 2022

NTFR 2020/513 - Schulden en de aangepaste vermogensrendementsheffing per 2022

pdRC
prof. dr. R.P.C. CornelisseVerbonden aan de Universiteit van Amsterdam (Amsterdam Centre for Tax Law) en Loyens & Loeff N.V. (of counsel).
Bijgewerkt tot 27 februari 2020

In een brief van de staatssecretaris van Financiën van 6 september 20191 zijn de contouren geschetst van aanpassingen van het huidige box 3-stelsel die in het bijzonder erop gericht zijn belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld tegemoet te komen. In vogelvlucht betreffen deze aanpassingen: (i) aansluiting bij de werkelijke vermogenssamenstelling van een belastingplichtige, (ii) een verdeling van het vermogen van een belastingplichtige in drie vermogenscategorieën (spaargeld, overige bezittingen en schulden), (iii) een per vermogenscategorie gedifferentieerd forfaitair rendement,2 (iv) invoering van maatregelen ter voorkoming van peildatumarbitrage, (v) de introductie van een heffingvrij box 3-inkomen ter grootte van € 400 en (vi) een verhoging van het nominale belastingtarief naar (circa) 33%. Een tot invoering van deze aanpassingen strekkend voorstel van wet zal in juni van dit jaar worden ingediend.3 Beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2022. In deze bijdrage zal ik ingaan op enkele aspecten die samenhangen met de voorgenomen introductie van een aparte vermogenscategorie omvattende schulden. Ten slotte zal ik een alternatief aanpassingsvoorstel van het huidige box 3-stelsel schetsen.

Schulden

In de brief wordt de keuze om schulden voortaan apart in aanmerking te nemen mede onderbouwd door de doelstelling van het beperken van de prikkel schulden aan te gaan. Overigens wordt in eerdergenoemde brief over de nadere invulling van het begrip ‘schulden’ vrijwel niets opgemerkt. Slechts wordt opgemerkt dat ‘(i)n de nadere uitwerking zal worden onderzocht of het mogelijk is om de debetrente op schulden beter aan te laten sluiten bij de werkelijke samenstelling van de schulden van huishoudens’.4 In aanmerking nemende dat de door de staatssecretaris van Financiën geformuleerde uitgangspunten mede omvatten ‘dat de heffing aansluit bij het gevoel van rechtvaardigheid en de draagkracht van de belastingbetaler, dat de bepaling van de grondslag uitlegbaar is’, kan er niet aan worden ontkomen dat binnen de vermogenscategorie schulden een differentiatie plaatsvindt. Ter illustratie hiervan kan het volgende voorbeeld dienen. Een belastingplichtige heeft een tweetal bezittingen: een banktegoed ter grootte van € 20.000 en een verhuurde onroerende zaak ter waarde van € 480.000 en geen schulden. In het nieuwe box 3-stelsel is hij jaarlijks een bedrag aan vermogensrendementsheffing verschuldigd ter grootte van € 8.316. Stel dat hij besluit het vastgoed te verkopen voor een prijs van € 480.000 en met de koper overeenkomt dat de levering plaatsvindt op 30 december van dat jaar dan wel op 2 januari van het daaropvolgende jaar. In beide gevallen wordt de koopsom voldaan op 2 januari van het daaropvolgende jaar. Bij levering op 30 december blijft het door de belastingplichtige verschuldigde bedrag aan vermogensrendementsheffing ter zake van zijn box 3-vermogen per 1 januari van het daaropvolgende jaar ongewijzigd (aannemende dat de forfaitaire rendementen, het heffingvrije inkomen en het belastingtarief ongewijzigd blijven). Echter, bij levering van het pand op 2 januari bestaat zijn box 3-vermogen (per de peildatum) uit spaargeld ter grootte van € 20.000, overige bezittingen (vordering op koper en het vastgoed) ter waarde van € 960.000 en een schuld (de leveringsverplichting ter zake van het vastgoed) ter waarde van € 480.000. Aangezien schulden in het aangepaste box 3-stelsel een afzonderlijke vermogenscategorie vormen met een eigen forfaitair rendement, stijgt de ter zake van dat jaar verschuldigde vermogensrendementsheffing opeens naar een bedrag van € 11.959. Een stijging met een bedrag van € 3.643 (en procentueel met bijna 44%) als gevolg van een ‘late’ levering van het vastgoed.56 Deze ‘straf’ op een ‘late’ levering valt een belastingplichtige niet uit te leggen en is niet te rijmen met het feit dat in economisch opzicht de draagkracht van de belastingplichtige ongewijzigd is gebleven. Tevens valt niet in te zien hoe deze uitkomst bijdraagt tot het beperken van het aangaan van schulden door belastingplichtigen. Het is duidelijk dat in het aangepaste box 3-stelsel op een juiste wijze rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat een belastingplichtige (per de relevante peildatum) nog slechts de kale juridische eigendom van een bezitting houdt.

Echter, de problematiek omvat meer dan het slechts op een juiste wijze rekening houden met de omstandigheid dat een belastingplichtige nog slechts de kale juridische eigendom van een bezitting houdt. Het volgende, wellicht exotische voorbeeld dient ter illustratie hiervan.

Een in Spanje wonende schoonzus van mij waagt af en toe een gokje en vraagt in dat kader aan mij of ik voor haar een lot wil kopen in de zogenoemde eindejaarsloterij. Zij zegt mij toe dat indien op dit lot de hoofdprijs valt, zij een bedrag van € 1 miljoen aan mij zal geven. Stel nu dat bij de trekking op het door mij gekochte lot de hoofdprijs van € 30 miljoen is gevallen. De conclusie dringt zich op dat in het aangepaste box 3-stelsel per de relevante peildatum7 mijn vermogen bestaat uit een vordering8 ter grootte van € 30 miljoen en uit een schuld ter waarde van € 29 miljoen. De alsdan door mij verschuldigde vermogensrendementsheffing bedraagt dan € 237.567. In het daaropvolgende jaar, zodra een en ander is afgewikkeld (en de hiervoor berekende vermogensrendementsheffing nog niet door mij is voldaan), bedraagt de door mij verschuldigde vermogensrendementsheffing ten hoogste € 17.457 (vermogen bestaat voor 100% uit overige bezittingen) en ten minste € 165 (vermogen bestaat voor 100% uit spaargeld). Het moge duidelijk zijn dat het hanteren van een ander forfaitair rendement ter zake van schulden dan dat ter zake van overige bezittingen schuurt met de draagkrachtgedachte indien het gaat om andere schulden dan geldleningen.

Ook in een ander opzicht pakt het hanteren van een ander forfaitair rendement ter zake van schulden dan dat voor spaargelden c.q. overige bezittingen echter ongelukkig uit. Stel nu dat een belastingplichtige een box 3-vermogen ter waarde van € 1 miljoen heeft dat uitsluitend bestaat uit overige bezittingen. De verschuldigde vermogensrendementsheffing bedraagt dan € 17.457. Stel dat deze belastingplichtige met zijn in België wonende broer het volgende overeenkomt. De broer cedeert aan hem een spaartegoed (nominaal € 1 miljoen, maar het spaartegoed draagt een kleine negatieve rente van 1 promille op jaarbasis). De verschuldigde koopsom (eenvoudigheidshalve gesteld op € 1 miljoen) wordt omgezet in een renteloze geldlening. Voor de broer vormt dit een zakelijke transactie; hij is de desbetreffende financiële instelling niet langer meer een negatieve rente verschuldigd. Hoe pakt dit voor de belastingplichtige uit? Zijn vermogen bestaat nu uit spaargelden ter grootte van € 1 miljoen, overige beleggingen ter waarde van € 1 miljoen en een schuld ter waarde van € 1 miljoen. De door deze belastingplichtige verschuldigde vermogensrendementsheffing bedraagt dan (nog maar) € 7.755. Een vermindering met een bedrag van € 9.7029 (en procentueel met bijna 56%). Een offer ter grootte van € 1.000 (de negatieve rente ter zake van het deposito) levert een belastingbesparing op van € 9.702.

Wellicht dat een lezer (en mogelijk het Ministerie van Financiën) niet onder de indruk is van de omvang van deze belastingbesparing (en de daarmee gepaard gaande budgettaire derving), maar het kan natuurlijk niet worden uitgesloten dat in de praktijk ook bij grotere vermogens dankbaar gebruik wordt gemaakt van het verschil tussen het forfaitaire rendement ter zake van spaargeld en dat ter zake van schulden. De thans voorgestelde aanpassingen leiden hetzij tot uitkomsten die zich niet of nauwelijks laten verenigen met de draagkracht van een belastingplichtige dan wel tot de noodzaak tot het invoeren van bijzondere (antimisbruik)regels die beter aansluiten bij de draagkracht van een belastingplichtige, maar mogelijk een sterke wissel trekken op de eenvoud en de uitvoerbaarheid van het aangepaste box 3-stelsel. Wellicht is het simpeler om de aanpassing, naast het aansluiten bij de werkelijke vermogenssamenstelling van de belastingplichtige, te beperken tot het invoeren van een apart regime (vrijstelling, afwijkend forfaitair rendement) voor spaargelden10 die een belastingplichtige gedurende meer dan zes maanden in een kalenderjaar heeft gehouden (mits de omvang daarvan ten opzichte van de omvang ten tijde van de peildatum in die periode niet met meer dan 30% is afgenomen) en overigens de huidige saldering van bezittingen en schulden te handhaven.11

Conclusie

De door de staatsecretaris van Financiën voorgestelde aanpassingen van het huidige box 3-stelsel leiden, als gevolg van de verschillende behandeling van bezittingen en schulden, tot uitkomsten die niet of nauwelijks te rijmen zijn met de ook aan de vermogensrendementsheffing ten grondslag liggende draagdrachtgedachte. Aangezien de voorgestelde aanpassingen er met name op gericht zijn belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargelden tegemoet te komen, komt het mij voor dat de aanpassing, naast het aansluiten bij de werkelijke vermogenssamenstelling van de belastingplichtige, beperkt kan blijven tot het invoeren van een apart regime voor spaargelden (mits langer dan zes maanden in enig kalenderjaar gehouden en mits de omvang daarvan ten opzichte van de omvang ten tijde van de peildatum in die periode niet met meer dan 30% is afgenomen). De saldering van bezittingen en schulden in het huidige regime kan dan gehandhaafd blijven.12 Naar mag worden aangenomen, schept dit voorstel, zij het tijdelijk, enige rust met betrekking tot de maatschappelijke onvrede over de huidige vermogensrendementsheffing. Die tijd moet dan nuttig worden besteed aan een fundamentele herbezinning over een nieuw stelsel betreffende de heffing van inkomstenbelasting over inkomen uit vermogen.