NTFR 2021/2377 - Cryptovaluta

NTFR 2021/2377 - Cryptovaluta

pdPK
prof. dr. P. KavelaarsHoogleraar fiscale economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en of counsel bij Deloitte.
Bijgewerkt tot 29 juli 2021

De cryptovaluta zijn de laatste twee à drie jaar bezig aan een stevige opmars. Dat geldt zowel voor het aantal en de soorten crypto-‘munten’ als voor de waarde daarvan, met dien verstande dat de waarde recentelijk fors is gedaald. De bekendste cryptomunt is zonder enige twijfel de bitcoin, maar er zijn er inmiddels veel meer. Ik telde er circa dertig op een website met koersen, maar dat is nog niet alles.1 De waarde van de bitcoin bedraagt op dit moment bijna $ 34.0002 (€ 29.000) en er zijn momenteel ongeveer 173 miljoen bitcoins in omloop. Aardig om te weten is dat de bitcoin op 1 januari 2017 nog ruim $ 700 waard was. Het zal duidelijk zijn dat de totale waarde van alle cryptovaluta tezamen astronomisch is; in mei van dit jaar ging het om een bedrag van ongeveer $ 2.400.000.000.000 ($ 2.400 miljard).

De waarde van de bitcoin was eerder dit jaar – in april – overigens bijna tweemaal zo hoog als nu. De sterke waardestijging is in hoge mate veroorzaakt door Elon Musk, die vorig jaar aangaf met Tesla in bitcoins te gaan investeren, welk effect nog eens werd versterkt toen hij aangaf dat dergelijke auto’s voortaan ook met bitcoins konden worden aangeschaft. Het keerpunt kwam toen diezelfde Musk aangaf dat de Tesla’s toch niet betaald konden worden met cryptovaluta. Een verdere waardedaling werd bewerkstelligd doordat sommige overheden aangaven de cryptovaluta in de ban te willen doen en (andere) overheden aankondigden de regels ten aanzien van de cryptovaluta te zullen aanscherpen. Op dit moment zijn er maar betrekkelijk weinig regels met betrekking tot de cryptovaluta, die bovendien ook verschillen per land. In elk geval is er – niettegenstaande de naam valuta – geen parallel met de wettelijke (toezichts)regels betreffende valuta. Wel is er inmiddels sprake van een vorm van toezicht door De Nederlandsche Bank, die voortvloeit uit de vijfde anti-witwasrichtlijn, maar dit toezicht is veel beperkter dan andere vormen van toezicht en regulering met betrekking tot valuta en andere vermogenswaarden. Cryptovaluta worden door een overheid – anders dan officiële valuta – vanzelfsprekend ook niet gegarandeerd. Kortom: de waarde wordt volstrekt bepaald door vraag en aanbod, ofwel ‘wat de gek ervoor geeft’. Tot zover enige algemene wetenswaardigheden over deze virtuele munt.

Waar het nu vervolgens natuurlijk om gaat, is hoe we fiscaal met de munt omgaan. Ik beperk me in eerste instantie tot Nederland en bovendien tot de portfoliobelegger ofwel de box 3-belegger. Daarna besteed ik tevens aandacht aan enkele andere beleggers. Wat betreft box 3 lijkt het allemaal simpel: de fiscalist zal zonder voorbehoud aangeven dat de waarde in restbox 3 moet worden aangegeven. Mij is inmiddels wel gebleken dat legio beleggers dat anders zien: de ‘munt’ levert geen opbrengst op, dus waarom is deze belast in box 3? Het antwoord is simpel: opbrengst is voor box 3 niet relevant ofwel geen vereiste. Zelfs als het vermogen een negatieve opbrengst oplevert – koersverliezen, negatieve rente –, dan nog is box 3-heffing verschuldigd. Aan een niet-fiscalist is dat echter nog niet zo gemakkelijk uit te leggen.

Maar er is nog een tweede ‘argument’ waarom vermelding in box 3 van de aangifte nogal eens buiten beeld blijft: wie weet dat ik in cryptovaluta beleg? Behalve ikzelf, bijna niemand.4 Zeker de overheid – lees de Belastingdienst – niet, want cryptovaluta worden niet gerenseigneerd. Ze staan ergens in de ‘cloud’, en alleen de eigenaar van de valuta kan erbij komen. Anders gezegd: de kans dat er in de aangifte veel cryptovaluta zijn vermeld, lijkt gering. Het zou daarom aardig en vooral nuttig zijn als de staatssecretaris daar onderzoek naar zou doen. Wellicht ook aardig voor een Kamervraagje. Nog beter – nee: noodzakelijk – zou het zijn als er een verplichte renseignering tot stand komt voor cryptobedrijven. Het is natuurlijk een beetje krom dat we in DAC7 marktplatforms wél allerlei renseigneringsverplichtingen opleggen, waarbij het in verhouding om een habbekrats gaat ten opzichte van de waarde van cryptovaluta. Wat mij betreft kan er niet snel genoeg met de renseignering worden aangevangen: te beginnen met het jaar 2022, en wat mij betreft met terugwerkende kracht van een aantal jaren.

Dan de box 3-heffing zelf: behalve de staatssecretaris van Financiën weet iedere Nederlander al jaren dat er van box 3 niets klopt. Dat beeld – het gedrocht box 3 – wordt nog versterkt als we de box 3-heffing bezien in relatie tot de cryptovaluta. In de eerste plaats de heffing van de cryptovaluta, waarbij ik me gemakshalve beperk tot de bitcoin en de aangifte 2020 en 2021. Op de peildatum was de waarde van de bitcoin voor de aangifte 2020 ruim $ 7.000 (ongeveer € 6.300; dollars en euro’s lopen hierna wat door en naast elkaar). Die aangifte is dit voorjaar gedaan toen de koers dus is opgelopen tot het maximum van $ 63.000. Voor de aangifte 2021 is de waarde (per 1 januari 2021) van de bitcoin bijna € 24.000. In 2020 is dus per bitcoin een waardestijging behaald van € 17.700 (€ 24.000 -/- € 6.300). Verschuldigde belasting over 2020 (waarbij ik gemakshalve steeds uitga van het voormalige rendement van 4% en aanneem dat er meer vermogen is, zodat de waarde niet in de vrijstelling van box 3 valt, en ik het tarief over beide jaren op 30% houd): 30% van 4% van € 6.300 = € 75. Relateren we de belasting aan het totale voordeel over 2020 (niet gerealiseerd overigens), dan is de belastingdruk 1,2%. Gaan we uit van een spaartegoed van € 6.300, waarover in 2020 in de regel geen rente zal zijn ontvangen, dan is uiteraard ook € 75 belasting verschuldigd waartegenover geen rendement staat. Voor 2021 kunnen we uiteraard nog geen vergelijking maken, omdat we niet weten hoe de bitcoin zich ontwikkelt. Maar wat we wel weten is dat bij een spaarsaldo per 1 januari 2021 van € 24.000 (de waarde van een bitcoin per 1 januari 2021; zie hiervoor) € 290 aan belasting is verschuldigd (30% van 4% van € 24.000) bij een mogelijk negatief rendement (negatieve rente). Gaan we ervan uit dat de waarde van de bitcoin dit jaar verder ongewijzigd blijft, dan zou het rendement (althans de ongerealiseerde vermogenswinst) over 2021 ongeveer € 5.000 zijn (€ 24.000 -/- € 6.300).

Samengevat:

Strikt genomen is het bovenstaande niet verrassend. Immers, met waardestijging van aandelen of andere vermogensbestanddelen ontstaat hetzelfde beeld, echter met dien verstande dat de waardemutaties van de cryptovaluta veel extremer zijn (uiteraard ook in neerwaartse richting), het om relatief grote bedragen gaat en de valuta in veel gevallen uit het zicht van de fiscus blijft. Kortom, het versterkt het beeld dat het systeem van box 3 (vergaand) tekortschiet. Een vermogenswinstbelasting of een vermogensaanwasbelasting blijft het ideaal en een dergelijke heffing wordt door deze cryptovaluta versterkt. In de Verenigde Staten worden de koerswinsten van de cryptovaluta bijvoorbeeld wél belast, namelijk op grond van de capital gains tax. Een probleem voor met name de overheid is uiteraard de potentiële waardedaling ofwel de verliezen, ook hier mede benadrukt door het sterk volatiele karakter en de potentiële omvang daarvan. De waardedaling van sinds medio april spreekt boekdelen. Mijns inziens is er niets op tegen als binnen een vermogenswinstbelasting dan wel een vermogensaanwasbelasting de regel geldt dat een per saldo geleden verlies niet in aftrek komt en een dergelijk verlies voortgewenteld kan worden naar opvolgende jaren. Verliesneming is overigens binnen het Nederlandse fiscale stelsel niet uniek en kan dus ook bij cryptovaluta een rol spelen. De cryptovaluta kunnen immers ook in andere boxen van de inkomstenbelasting een rol spelen: de ondernemer die met overtollige liquiditeiten belegt in bitcoins of de dga die met vrije middelen in de munt belegt.5 De fiscale gevolgen daarvan zijn bekend: pas bij realisatie vindt heffing over de meerwaarde plaats, en minderwaarden c.q. afwaarderingen vormen een fiscaal aftrekbaar verlies. De aanmerkelijkbelanghouder heeft uiteraard de mogelijkheid de VPB-claim langdurig uit te stellen, evenals de box 2-claim. Een verschil met de box 3-belegger is in deze sfeer wel dat de cryptovaluta in principe zichtbaar zijn, gelet op de administratieplicht die rust op de ondernemer en de vennootschap, tenzij ze worden gefinancierd uit zwarte omzet. In die gevallen lijkt me de valuta een ideaal witwasinstrument (nog los van het feit dat cryptovaluta het ook in het misdaadcircuit goed lijken te doen, hetgeen uiteraard onwenselijk is).

Een interessant punt zou nog het handelen in cryptovaluta en het minen kunnen zijn, waarbij ik me beperk tot de sfeer van de particuliere portfoliobelegger. Wat betreft het handelen – waarvan overigens diverse varianten bestaan; die laat ik onbesproken – is er weinig aan de hand. Het handelen in cryptovaluta verschilt niet van het handelen in andere valuta of van het handelen in aandelen. Hoe intensief dit ook gebeurt en hoeveel arbeid daar ook mee is gemoeid, de lijn in de rechtspraak is helder: de arbeid draagt niet bij aan het creëren van meerwaarden, en dus komt er geen alternatief voor box 3 in beeld. Dat alternatief zou dan resultaat uit overige werkzaamheden moeten zijn. Het blijft me altijd wat verbazen dat de Hoge Raad hier ten aanzien van het beheer van onroerend goed wat anders tegenaan kijkt, omdat ook daar de invloed van de arbeid op het behalen van voordeel niet erg groot lijkt en eigenlijk ook nooit aannemelijk is te maken. Overigens zien we dat de particuliere beheerder van een onroerendgoedportefeuille daarvoor doorgaans ook in box 3 wordt belast, en de rechtspraak over de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten wijst eveneens uit dat er een uiterst terughoudende benadering geldt om deze arbeid mee te laten wegen. In die zin is er dus toch niet zo veel verschil tussen de onderscheiden vermogensbestanddelen, hetgeen ik terecht vind.

Een interessantere kwestie is het minen van de cryptovaluta (voor de cryptoleken onder ons: het creëren van een munt). Daarvoor moet men wel wat doen, maar uit enig onderzoek is mij gebleken dat dit minimaal is: het minen wordt namelijk vooral gedaan door computers. Vervolgens blijkt dat het bepaald niet zeker is dat het ook lukt om daadwerkelijk een cryptovaluta tot stand te brengen. Sterker nog, de kans daarop voor een individuele persoon is zelfs zeer gering. Om de gedachten te bepalen, hierbij enkele cijfers: in 2015 was de zogenoemde moeilijkheidsgraad 47 miljard, hetgeen een kans gaf op een cryptovaluta van één per 687 dagen. In april 2021 was de moeilijkheidsgraad ruim 23 biljoen; kortom, een kansloze operatie. Dit is ook de reden waarom er samenwerkingsverbanden (groepsmining) tot stand zijn gekomen waarmee de kans op succes wordt vergroot. Naast het feit dat er weinig arbeid aan het minen is verbonden en de kans op succes gering is, is een ander belangrijk punt dat de kosten betrekkelijk hoog zijn. Het gaat dan vooral om de energiekosten van het minen (60 tot 70% van de totale kosten). Die kosten leiden ertoe dat het nog maar de vraag is of en, zo ja, op welke termijn een voordeel kan worden behaald. Al met al lijkt daarmee het minen niet aan de bronvereisten van box 1 te voldoen. Van ondernemerschap zal in de regel op voorhand geen sprake zijn; resultaat uit overige werkzaamheden zou wél in beeld kunnen komen, maar gelet op bovenstaande kenmerken van het minen is dat bepaald onzeker. Zou men de activiteit wél expliciet in de heffing willen betrekken, dan zou dat wellicht als een expliciet benoemde activiteit moeten zijn, zoals dat ook het geval is met het uitponden van onroerende zaken. Erg veel schiet men daar vervolgens niet mee op. Als iemand over de cryptovaluta beschikt, worden die immers, zoals hiervoor aan de orde was, toch al belast in box 3, althans behoren ze daar te worden belast.

Afsluitend concludeer ik dat het de hoogste prioriteit heeft dat er een wereldwijd regime van renseignering van cryptovaluta komt, vorm te geven binnen de Bijstandsrichtlijn en de Common Reporting Standard van de OESO. In de tweede plaats tonen de cryptovaluta aan dat er nog meer reden is box 3 zo spoedig mogelijk om te vormen tot een vermogenswinst- of vermogensaanwasbelasting.